De Honderdste Prinses

Er was eens een koning die zijn dagen vulde met het jagen op dieren. Dit vonden de konijnen zo erg dat ze allemaal in dit koninkrijk werden geboren met hun hart in hun mond.

In het bos leefde ook de Groene Tovenares. Elke dag keek ze met veel verdriet naar het Koninklijke jachtgezelschap. Het maakte haar vreselijk ongelukkig dat de dieren werden gedood om de koning te amuseren. Het was dan ook niet zo vreemd dat ze besloot om de koning te betoveren. Op een mooie zomeravond ontmoette ze de koning in het bos. Hij liep daar helemaal in zijn eentje te ijsberen over het feit dat hij die dag niets gevonden had om te doden. Plotseling hoorde hij een stem, die zei: “Goedenavond koning! Hoe gaat het?”

De koning keek om zich heen en daar zag hij een beeldschoon meisje. Ze had een groene japon aan en ze zat op de voet van een oude lindeboom. Ze had prachtig donkerrood haar dat om haar heen op de grond viel. Hij wist niet zo goed wat hij moest zeggen, want hij wist weinig van meisjes en had zijn hele leven alleen maar besteed aan het doden van dieren.

“Het was niet zo’n goede dag,” antwoordde de koning. “Er was geen dier in het bos te bekennen vandaag.”

“Misschien zijn ze ook allemaal vertrokken,” zei de Groene Tovenares, “dat zou jij ook doen als mensen op je kwamen jagen om je te doden.” Toen moest ze lachen en de koning had geen idee dat hij werd uitgelachen door haar.

“Waarom lach je?” vroeg hij het meisje.

“Omdat ik waarschijnlijk meer weet over dit bos, dan jij over je hele koninkrijk,” antwoordde de Groene Tovenares.

“Misschien wel,” zei de koning. “Ik twijfel er niet aan. Wil je mij alles wat je weet over het bos vertellen?”

“Ik heb geen zin om het je nu te vertellen,” zei de Groene Tovenares.

De koning liet het voor wat het was en vertrok. Aan zijn onderdanen vroeg hij of er een heks in het bos woonde. “De Groene Tovenares woont in het bos,” antwoordde de opperjager. “Ik heb haar nog nooit gezien, maar ze zeggen dat het de mooiste vrouw van de hele wereld is.”

“Inderdaad!” zei de koning. De volgende dag haastte hij zich naar de oude lindeboom. Daar zat het prachtige meisje.

“Waarom ben je teruggekomen?” vroeg ze.

“Er werd mij verteld dat je de mooiste vrouw van de wereld was, dus ik kwam kijken of het waar is,” zei de koning.

“En nu je hier bent, denk je dat het waar is?” vroeg het meisje.

“Ik veronderstel van wel,” zei de koning twijfelend.  “Maar ik weet niet veel van meisjes. Als je een wild zwijn was, ja dan…”

“Maar ik ben geen wild zwijn!” riep de Groene Tovenares. En ze werd zo boos,  omdat ze werd vergeleken met een wild zwijn, dat ze zonder erbij na te denken een spreuk over de koning uitsprak met als doel hem in een wild zwijn te veranderen. Maar er gebeurde niets. De koning had er geen idee van dat zij hem wilde betoveren.

Van schrik rende het meisje weg tussen de bomen. De koning vroeg zich af wat hij had gedaan om haar te beledigen. Hij had werkelijk geen idee, want zoals hij zelf al had gezegd, hij wist niets van vrouwen. En dat was ook zo. De Groene Tovenares haastte zich naar haar peetvader, de wijze tovenaar Smilax.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Smilax.  

“Ik begrijp er niets van. Hoe kan het dat ik de koning niet kan betoveren?” mokte de Groene Tovenares.

“Sommige koningen zijn gemakkelijker te betoveren dan andere,” merkte de tovenaar wijselijk op. “Nou, wat wil je dat ik voor je doe?’

“Ik wil dat je een prinses van me maakt,” antwoordde ze. “Dan kan ik naar het hof gaan en dansen met de koning.”

 “Maar ik wil wel een echte prinses zijn!”  riep het meisje. Smilax schudde zijn hoofd. ‘Daarmee kan ik je niet helpen,’ zei hij. “Niemand kan een echte prinses maken, zelfs de Feeënkoningin zelf niet. Echte prinsessen maken zichzelf, en dat is iets heel anders.”

“Zal ik dan nooit naar het paleis kunnen gaan?” vroeg de tovenares bedroefd.

“Natuurlijk wel,” zei Smilax. “Je kunt ook naar het kasteel gaan zonder een prinses te zijn. Maar je moet al je hekserij opgeven op het moment dat je een voet zet in het paleis. Het is namelijk niet mogelijk om tegelijkertijd een gewoon persoon te zijn en een tovenares.”

“Dat vind ik niet erg,” zei de tovenares. “Als ik de koning niet kan betoveren, wil ik geen tovenares meer zijn.”

Daarna vertrok ze naar het paleis en werd daar de nieuwe keukenmeid. Op een dag ontmoette ze de koning tussen de groente. Om haar haren had ze een felgroen doek gebonden. De koning kon haar zo onmogelijk herkennen. Maar het felgroene doek en het donkerrode haar wat er een beetje onderuit stak, deed de koning aan iets denken. Dus stopte hij en hij keek naar haar.

“Wat doe jij?” vroeg hij haar.

“Ik ben bonen aan het plukken voor het diner van de koning,” antwoordde de keukenmeid.

“Nou, wat ontzettend aardig van je!” riep de koning uit, die altijd dacht dat de bonen voor zijn diner zichzelf plukten. “Zal ik ze eens bekijken?”

Ze liet haar mand zien en de koning zag er prachtige rode bloemen in liggen.

“Zijn dat bonen?” vroeg de koning en hij dacht dat hij nog nooit zoiets charmants had gezien.

“Ik hoop het,” zei het meisje, want ze wist er niet veel meer van dan de koning.

Het viel iedereen op hoe verstrooid de koning die dag aan het diner was. Toen het eten werd geserveerd, riep de koning de premier bij zich. “Ik dacht dat ik bonen ging eten?” merkte hij teleurgesteld op.

“U heeft zojuist uw bonen gegeten,” zij de premier.

“Wat?” riep de koning uit terwijl hij naar zijn bord keek. “Zijn dit de mooie scharlakenrode bonen die in mijn moestuin groeien? Onmogelijk!”

“Ze worden groen als ze gaar zijn, Majesteit,” zei de premier, die nog nooit in zijn leven een boon had zien groeien.

“Geef mij mijn bonen voortaan voordat ze gaar zijn,” zei de koning en de premier maakte er een aantekening van.

Er was die avond een feest in het paleis en de koning kon met negenennegentig prachtige prinsessen dansen. Maar geen enkele van hen had donkerrood haar en toen hij klaar was met het dansen met de negenennegentigste prinses, vroeg hij de premier: “Waar is de honderdste prinses?”

De premier wist net zo weinig over de honderdste prinses als over de bonen, dus zei hij: “Ik heb nog nooit van de honderdste prinses gehoord, Majesteit.” Daarna verliet hij snel het feest om verdere moeilijke vragen van de koning te ontwijken.

De volgende ochtend maakte de koning weer een wandeling door zijn tuin. De keukenmeid dwaalde tussen de kruisbessenstruiken. Toen de koning haar naderde, zei ze:  “Ik ben op zoek naar salie om de eenden van de koning mee te vullen,” zei ze. “Maar ik weet helemaal niet hoe salie eruit ziet of wat het is.”

“Kijk niet zo bedroefd,” zei de koning, want haar ogen stonden vol tranen. “Ik ben de koning en het maakt me niet uit of mijn eenden zijn opgevuld of niet.”

“Maar mijn chef-kok maakt het wel uit,” antwoordde het meisje. “Hij zal niet blij zijn als ik deze mand niet met salie heb gevuld. Hij was al zo boos op me toen ik gisteren hem de verkeerde bonen bracht. Hij zou me kunnen ontslaan.”

“Kom met me mee,” zei de koning, “dan zal ik je helpen salie te vinden. Dan zullen de eenden van de koning gevuld zijn, en de chef-kok zal je niet ontslaan.”

Dus gingen de koning en de keukenmeid op zoek naar salie. Maar de koning had natuurlijk ook geen enkel idee wat salie was. Ze vonden een struik met rozemarijn.

“Ruikt het niet zoet?” zei de keukenmeid en ze plukte een handvol en gaf het aan de koning.

“Zeker!”riep de koning, “dit moet precies zijn wat we zoeken!”

De chef-kok vond zichzelf te belangrijk om de eenden hoogstpersoonlijk te vullen, dus werd dat aan de keukenmeid overgelaten. Er waren die dag maar twee personen die van het diner genoten: de koning en de keukenmeid die de restjes in de keuken opat.

En zo ging het dagenlang verder. Er waren nog maar weinig mensen die van het eten konden genieten omdat er wonderbaarlijke ingrediënten uit de tuin in zaten die vreselijk smaakten. De koning ging dagelijks met de keukenmeid op zoek naar iets nieuws en niemand durfde bij de koning te klagen omdat iedereen zag hoe goed het eten hem scheen te smaken.

Het duurde niet lang of de mensen begonnen zich af te vragen wat er met de koning aan de hand was. Hij kwam nooit meer in de buurt van het Koninklijke bos. En als hij niet in de moestuin was, dan was hij te vinden in de bibliotheek op zoek naar boeken die hem het verschil zouden vertellen tussen een banaan en een bloemkool. De opperjager en alle andere jagers verveelden zich als nooit tevoren. Maar de wilde zwijnen en andere dieren waren gelukkiger dan ooit. Zelfs de konijnen durfden zich in het openbaar weer te vertonen. “De Groene Tovenares moet toch de koning betoverd hebben,” zeiden ze tegen elkaar. En misschien hadden ze daarin wel gelijk.

Op een ochtend vroeg de koning de keukenmeid of ze naar het feest in het paleis wilde komen. “Er komen negenennegentig prinsessen, maar jij bent er niet bij. Ik zou graag willen dat jij ook erbij bent.”

De keukenmeid schudde haar hoofd, en zei: “Ik zal er niet zijn. Ik ben maar een keukenmeid en niemand, zelfs de Feeënkoningin niet, kan van mij een echte prinses maken.”

“Jij bent de honderdste prinses,” zei de koning, “en niemand, zelfs de Feeënkoningin niet, kan een keukenmeid van je maken.”

 “De negenennegentig andere prinsessen,” zuchtte de keukenmeid, “hebben nooit zo’n oude jurk gedragen als de mijne.”

“Nog nooit hebben ze er half zo mooi of zo charmant uitgezien,” zei de koning.

Die avond op het feest verscheen de honderdste prinses. Daar liep ze, in haar oude jurk, met haar haren vastgebonden onder een knalgroene doek. De chef-kok liep haar achterna, met een soeplepel in zijn hand. Achter hem liep de premier, gevolgd door de opperjager.

“Wie ben jij?” vroegen de negenennegentig prinsessen.

“Ze is niets anders dan een keukenmeid,” riep de chef-kok, zwaaiend met zijn soeplepel.

“Ze is de Groene Tovenares,” hijgde de opperjager.

Het was de koning die de opschudding tot een einde bracht.

“Ze is natuurlijk de koningin,” zei hij vriendelijk en liep naar haar toe en nam haar bij de hand. En niemand dacht eraan hem tegen te spreken, want hoewel echte prinsessen zichzelf moeten maken, is het vrij zeker dat elke koning een koningin kan maken. Toen de negenennegentig prinsessen zagen hoe charmant de kleine koningin was, omhelsden ze haar en gaven haar negenennegentig kussen. “Vertel ons,” vroegen ze haar daarna, “ben jij echt de Groene Tovenares?”

“Oh nee,” antwoordde ze, “ik gaf het op als tovenares toen ik ontdekte dat ik de koning niet kon betoveren.”

“Waarom wilde je me betoveren, mijn liefste?” vroeg de koning verbaasd.

“Omdat je zo dol was op het doden van dieren,” zei ze.

“Dan zal ik nooit meer iets doden zolang ik leef!” zwoer de koning.

En dat is het einde van het verhaal, want toen de konijntjes hoorden dat de koning de jacht had opgegeven, gaven ze allemaal een grote slok en slikten hun hart in. En daarna was er niemand in het koninkrijk die niet gelukkig was, want ieders hart zat op de juiste plaats.


Downloads