Er was eens een boer met drie geiten. De eerste was klein. De tweede was wat groter. De derde was heel groot. De boer bracht zijn geiten in de zomer naar de bergwei. Daar was het jonge gras heldergroen en heerlijk sappig.

Langs de bergwei liep een rivier en daaroverheen was een brug. ‘Ga niet over de brug, maar blijf er ver vandaan,’ zei de boer tegen zijn geiten. ‘Maar waarom?’ vroegen de geitjes. Het gras aan de overkant leek ze zoveel groener en lekkerder. ‘Onder de brug woont een gemene trol!’ waarschuwde de boer, ‘geniet van het gras aan deze kant. Er groeit hier genoeg voor jullie alle drie.’

Onder de brug woonde inderdaad een lelijke en gemene trol. Daar kon hij niets aan doen. Trollen waren nu eenmaal lelijk en gemeen. En trollen woonden vroeger onder bruggen. Ook al hadden ze die bruggen niet zelf gebouwd, ze vonden allemaal dat de brug hun eigendom was. De drie geiten hadden deze dag erg hun zinnen op het groenere gras gezet. Dus verzonnen ze een plannetje om toch naar de overkant te komen.

Het kleinste geitje stapte moedig op de brug. De trol hoorde het getrippel van zijn voetstapjes en kwam uit zijn schuilplaats. ‘Wie loopt er over mijn brug?’ riep hij. ‘Ik ben het maar,’ antwoordde het kleine geitje, ‘ik ga aan de overkant van het groene gras eten.’ ‘Dan kom ik je halen en dan eet ik jou op,’ zei de trol en liet zijn gemene, zwarte tanden zien.

‘Nee, doe dat niet,’ zei het geitje. ‘Straks komt mijn broer. Die is veel groter. Kijk naar mij, hoe mager ik ben. Ik besta alleen maar uit botjes en een beetje vel.’ De trol keek eens goed naar het geitje. Nee, echt lekker zag dit geitje er niet uit, vond de trol. ‘Dus je grote broer komt eraan?’ vroeg de trol aan het geitje. ‘Jazeker,’ antwoordde het geitje. ‘Nou loop dan maar snel door,’ zei de trol en hij liet het kleine geitje gaan.

De trol liep terug naar zijn schuilplaats en daar hoorde hij opnieuw voetstappen over de brug. ‘Wie loopt daar over mijn brug?’ gromde de trol. ‘Ik ben een geit en ik ga naar de overkant om mijn buikje vol te eten,’ zei de middelste geit. ‘Ah, jij bent de geit die ik op ga eten,’ zei de trol en sprong uit zijn schuilplaats. ‘Nou, als jij mij gaat opeten, dan ben je wel heel erg dom,’ antwoordde de geit. ‘En waarom is dat zo?’ vroeg de trol.‘Omdat mijn oudste broer ook de brug gaat oversteken. Hij is vele malen groter en vele malen sappiger dan ik ben,’ zei de geit. En dat was ook helemaal waar.

‘Goed, maar hoe weet ik dat je broer ook daadwerkelijk over de brug komt?’ vroeg de trol en dacht met deze vraag heel slim te zijn. ‘Nou dat lijkt me nogal logisch,’ zei de middelste geit. ‘Het gras is aan de overkant veel groener. Natuurlijk zal hij dat gras willen eten!’ En intussen maakte hij dat hij over de brug kwam.

De trol ging terug naar zijn schuilplaats en al snel hoorde hij de stevige voetstappen van een grote geit. De brug kraakte onder het gewicht. ‘Dat zal mijn eten voor vanavond zijn,’ dacht de trol en het water liep hem al in de mond. ‘Wie stampt daar zo over mijn brug?’ vroeg de trol. ‘Ik ben een geit en ik ga mijn dikke buik nog voller eten met het heerlijke, sappige gras aan de overkant,’ antwoordde de grootste geit.

‘Ik denk dat ik mijn buik vol ga eten,’ riep de trol, ‘en wel omdat ik jou ga opeten!’

Maar de trol had nooit kunnen denken hoe groot deze geit was. Hij sprong uit zijn schuilplaats en de geit bokte hem met zijn grote horens zo – hup – de rivier in. De trol kon niet zwemmen en heeft zich met de stroom laten meevoeren. Waar hij nu is? Dat weet niemand, want hij is sindsdien niet meer gezien. Andere trollen hoorden wat er met de trol was gebeurd en toen zijn ze allemaal gevlucht. Sindsdien woont er geen trol meer onder een brug.

De drie geiten konden vanaf dat moment heel gemakkelijk elke dag naar de overkant om daar te smullen van het heerlijke gras.


Downloads