Er was eens een boosaardige trol die een heel erg nare spiegel maakte. In deze spiegel kon je namelijk alleen alle lelijke en slechte dingen zien. Zelfs mooie dingen zagen er in deze spiegel heel erg lelijk uit. Op een dag nam de trol die spiegel hoog mee de lucht in, maar daar brak deze in ontelbaar veel stukjes, die zich over de hele wereld verspreidden. Iedereen die per ongeluk zo’n splintertje in z’n oog kreeg, kon alleen nog maar het slechte in dingen zien. Als je een scherf van de spiegel in je hart kreeg, werd je hart van ijs. Wat verschrikkelijk allemaal! Maar de boosaardige trol vond het fantastisch.
In deze tijd woonden er een jongetje en een meisje in een grote stad. Ze woonden in twee huisjes tegenover elkaar en speelden elke dag samen. Ze vonden het vooral heerlijk om samen naar de schitterende rozenstruiken te kijken. Kay en Gerda luisterden ook graag naar de verhalen van hun oma’s. Op een dag vertelde de oma van Kay over de Sneeuwkoningin. Zij vliegt tussen alle sneeuwvlokken en laat alles prachtig bevriezen. De kinderen luisterden ademloos naar het verhaal.
Op een dag zaten Kay en Gerda buiten als Kay opeens iets in zijn oog en hart voelt prikken. Ze weten het niet, maar dit zijn splinters van de toverspiegel. Vanaf dat moment vindt Kay niks mooi meer en doet hij gemeen tegen iedereen. Hij maakt de rozen kapot en zegt dat sneeuwvlokken mooier zijn dan bloemen. Dan gaat hij met zijn slee naar het grote plein in de stad. Hier ziet hij een prachtige grote witte slee. Hij bindt zijn kleine sleetje hier aan vast en verdwijnt zo de stad uit.
Kay kreeg al snel spijt van zijn beslissing. Het werd steeds kouder en al snel kon hij door de dichte sneeuw geen hand meer voor ogen zien. Maar elke keer als hij z’n kleine sleetje los wil maken, knikt de persoon die op de grote slee zit naar Kay en dan blijft hij toch weer zitten. Na een hele tijd stoppen ze opeens. ‘Kom lekker warm bij me zitten, jongen,’ zei een vrouwenstem. En toen Kay dichterbij kwam zag hij dat het de Sneeuwkoningin was. Hij ging naast haar zitten en ze gaf hem een kus op z’n voorhoofd. Dat was kouder dan wat Kay ooit gevoeld had, maar meteen voelde hij de kou verder niet meer. Ook was hij direct Gerda, zijn oma en het leven in de stad vergeten.
Ondertussen was Gerda ontzettend verdrietig. Waar was Kay nou gebleven? Niemand kon het vertellen. Maandenlang huilde Gerda elke dag. Tot het lente werd en zij besloot om Kay te gaan zoeken. Eerst ging ze naar de rivier, maar hier vond ze Kay niet. Toen kwam ze bij een oud vrouwtje met een schitterende bloementuin. Het vrouwtje wilde Gerda graag houden en betoverde haar, maar na een tijd wist Gerda te ontsnappen. Het was ondertussen alweer herfst geworden. Oh wat was Kay toch al lang verdwenen…
Een tijd later, het was nu al winter, kwam Gerda een kraai tegen. Hij vertelde haar dat hij Kay misschien in het kasteel gezien had. Hij kent een tamme kraai in het paleis die haar kan helpen om binnen te komen. Gerda sluipt de slaapkamer van de prins en de prinses in en even denkt ze dat ze Kay teruggevonden heeft. Maar dan draait de prins zijn hoofd om en ziet ze dat het haar vriendje helemaal niet is. De prins en de prinses worden wakker en Gerda vertelt haar verhaal. Ze krijgen medelijden met haar en geven haar mooie kleren en een kleine koets waarmee ze haar zoektocht kan voortzetten.
Een hele tijd reed Gerda in haar koets over de wereld. Op een dag wordt ze overvallen door een roversvrouw en haar dochtertje. Het dochtertje besluit dat ze Gerda mee naar huis wil nemen en dat gebeurt. In het rovershol zitten een paar duiven. Eentje zegt: ‘Ik heb kleine Kay gezien. Hij is met de Sneeuwkoningin mee.’ ‘Ik weet wel waar de Sneeuwkoningin woont,’ zegt het rendier dat ook in het hol staat. Het roversmeisje wil Gerda helpen en geeft haar het rendier. ‘Gaan jullie samen maar snel naar Lapland, om Kay te redden.’
Gerda en het rendier moeten ver reizen. Onderweg zien ze het wonderlijke Noorderlicht aan de hemel staan. Op een gegeven moment komen ze bij een klein huisje. Hier woont een Lapse vrouw, die Gerda wel wil helpen. Ze schrijft een berichtje op een stokvis en stuurt ze naar een Finse vrouw. Hier komen ze na een hele tijd aan. De Finse vrouw kan toveren, maar zegt dat Gerda niks extra’s nodig heeft om Kay te redden. Dan vertelt ze waar ze het sneeuwpaleis van de Sneeuwkoningin kunnen vinden.
Ondertussen zit Kay gevangen in het slot van de Sneeuwkoningin. Alleen als hij van grote ijsblokken het woord ‘Eeuwigheid’ kan maken, zal hij vrij zijn. Maar hoe hard hij ook z’n best doet, het lukt nooit. Dan opeens ziet hij Gerda op zich afrennen. Hij herkent haar niet, maar zij vliegt hem om de nek en begint te huilen. Haar warme tranen laten zijn bevroren hart ontdooien en het glassplintertje verdwijnen. Dan begint Kay zelf ook te huilen, waardoor het scherfje uit zijn oog spoelt. Samen leggen ze de ijsblokken snel goed en gaan ze naar huis.
Het is een lange weg naar huis en onderweg krijgen ze hulp van iedereen die Gerda al eerder geholpen had. Uiteindelijk komen Gerda en Kay samen weer aan in de stad. Als ze de deur van het huisje binnenlopen, merken ze dat ze grote mensen geworden zijn. Maar in hun hart zijn het nog steeds de twee kleine kinderen.