Het Schatkasteel

Er was eens een jager die tijdens de jacht een stemmetje uit de grond hoorde komen. ‘Wie is daar?’, vroeg de jager. ‘Hier ben ik’, riep het stemmetje. De jager liep in de richting van een kuil die was gegraven om wilde dieren te vangen. Er zat een dwerg in de kuil. ‘Wil je mij alsjeblieft uit de kuil bevrijden?’ vroeg de dwerg. De jager aarzelde geen moment en trok de dwerg uit de kuil.

‘Oh, vriendelijk bedankt’, zei de dwerg. ‘Omdat je mij geholpen hebt, zal ik je een geheim vertellen. Er is een kasteel waar een schat zo voor het grijpen ligt. Ik zal je vertellen waar je het kunt vinden. Je zult er een kamer vinden waar een tafel staat met daarop vele gouden juwelen. Help jezelf aan de schat en ga meteen naar huis. Maar, let goed op wat ik je nu zeg: ga nooit en te nimmer de toren van het kasteel in. Als je dat doet, zal er kwaad van komen.’

Het schatkasteel sprookje

De jager bedankte de dwerg en liep naar huis om genoeg brood en kaas in zijn tas te stoppen en op weg naar het schatkasteel te gaan. Het was een dag en een nacht reizen toen hij bij het kasteel aankwam, precies waar de kabouter het had gezegd. Het kasteel zag er verlaten uit. Het gras groeide op de binnenplaats en de eiken deur viel van ellende al bijna uit elkaar.

De jager ontdekte in het kasteel al snel de schatkamer. In het midden stond een tafel beladen met goud. De jager vulde zijn zakken en terwijl hij dat deed, zag hij op de grond een soort spoor van juwelen. De jager volgde het spoor en ontdekte dat het de trap van de toren opging. Hij herinnerde zich de raad van de dwerg en ging niet de trap op, maar haastte zich naar huis. Eenmaal thuisgekomen was de jager opeens een rijk man. Het nieuws over zijn geluk bereikte ook de oren van de koning. Nu moet je weten dat deze koning een gemene schurk was. Samen met zijn twee beste vrienden, de kamerheer en de kanselier, stalen ze van de armen.

Toen de kamerheer hoorde van de rijkdom van de jager, sprak hij tot de koning: ‘Sire, laten we de jager doden en zijn fortuin opeisen.’ ‘Nee,’ zei de koning, ‘we zullen uitzoeken hoe de jager aan zijn schat is gekomen. Misschien is er meer te halen. We kunnen de jager daarna evengoed nog doden en ook zijn schat meenemen.’

De jager werd hierna in een afschuwelijke gevangenis opgesloten. Hij werd net zo lang gepest en uitgehongerd tot hij uiteindelijk vertelde over het schatkasteel.

De volgende dag reden de koning, de kamerheer en de kanselier naar het kasteel. Groot was hun vreugde toen ze het kasteel vonden, precies zoals de jager het had beschreven. Ze vulden grote linnen zakken tot aan de rand met goud en juwelen. Opeens zag de kamerheer de edelstenen die over de vloer lagen. ‘Kijk, er ligt nog veel meer,’ riep de kamerheer.

Het spoor van juwelen bracht hen naar de deur van de trap naar de toren. Ze klauterden alle drie de trap op zo snel ze konden. In de torenkamer stond eenzelfde tafel met goud en juwelen. Ze waren druk doende met edelstenen verzamelen tot ze plotseling opgeschrikt werden door het geluid van een koperen bel.

‘Wat is dat?’ riepen de schurken. Er klonk een explosie en daarna vloog de toren los van het kasteel de lucht in. Ze vlogen over het bos naar een ander kasteel. De toren landde neer in het midden van de kasteelzaal. Vreemd uitziende kerels grepen de schurken en brachten hen naar een dwergenkoning. Nu moet je weten dat de schat deze koning toebehoorde. Het was een broer van de dwerg die de jager uit de put had gered.

‘Waarvan worden deze drie mannen beschuldigd?’ vroeg de dwergenkoning. ‘Van beroving van het schatkasteel, Uwe Majesteit,’ antwoordde een van de bedienden. ‘Haal onmiddellijk de opperrechter,’ zei de dwergenkoning. De drie mannen werden in een kooi gezet. Een zware stem kondigde de aanwezigheid van de opperrechter aan.

Er verscheen een bode in een rood fluwelen pak. In zijn hand hield hij een gouden stok. Hij werd gevolgd door twee schildknapen. Zij waren ook gekleed in rood fluweel en ze droegen een zwart gelakte doos op een fluwelen kussen. Zij werden gevolgd door een oudere man met een groene papegaai. De papegaai nam plaats op een standaard dicht bij de troon van de dwergenkoning.

Eerst werd de koning uit de kooi gehaald. ‘Eerwaarde,’ sprak de dwergenkoning tot de papegaai, ‘deze dief is op heterdaad betrapt bij het beroven van het schatkasteel. Welke straf stelt u voor?’

De twee schildknapen tilden de gelakte doos op tot binnen het bereik van de snavel van de papegaai. De papegaai pakte een kaart uit de doos. De oudere man pakte de kaart aan en gaf het aan de dwergenkoning. ‘Gevangene,’ sprak de dwergenkoning, ‘de opperrechter veroordeelt u om voor de rest van uw leven veger van alle schoorstenen van het paleis te zijn.’

Daarna werd de kanselier gehaald en de vogel pakte een tweede kaart. ‘Gevangene,’ zei de dwergenkoning, ‘de opperrechter veroordeelt je voor de rest van je leven tot ramenlapper van het kasteel.’

De kamerheer werd gehaald en ook zijn veroordeling werd uitgesproken. ‘Gevangene,’ zei de dwergenkoning, ‘de opperrechter veroordeelt je voor de rest van je leven tot schoonmaker van alle tapijten van het paleis.’

Nu heeft het paleis 596 schoorstenen, 8.753 ramen en 1199 tapijten. Alle schoorstenen, ramen en tapijten moeten minstens één keer per week worden gereinigd. Het schijnt dat de drie schurken er nog steeds aan het schoonmaken zijn. De jager werd uit de gevangenis gehaald en gekroond tot koning, aangezien hij de rijkste en machtigste van alle mensen was.

De schat ligt nog steeds in het schatkasteel, ingepakt in linnen zakken. Misschien vind je het op een dag. Als je dat doet, wees dan niet te hebberig en ga niet naar de torenkamer.


Downloads