De Betoverde Iep

Er was eens een prins die samen met zijn vrienden wilde paardrijden in het bos. Het paard van de prins sloeg op hol. Ineens stond hij helemaal alleen met zijn paard in een verlaten deel van het bos. Plotseling werd de prins opgeschrikt door een wild gegrom aan de achterkant van het paard. Het paard draaide zich om en schrok zich rot. Er stond een grijze wolf die zijn gemene gele tanden liet zien. Het paard wilde het op een galop zetten, maar de prins boog zich voorover en sloeg de wolf met zijn zweep.

‘Hoe durf je mijn huisdier te slaan,’ riep een oude heks in de verte. Ze kwam dichterbij en sprak tot de prins: ‘Deze dag zal je betreuren.’ De prins nam de weg terug naar het deel van het bos waar hij zijn vrienden was kwijtgeraakt. Maar het pad ging terug naar de plek waar hij de boze heks met haar wolf had ontmoet. Het zag er alleen heel anders uit. Hij begon erg dorstig te worden. In het groene veld zag hij een oude boerin staan. De prins vroeg haar of ze wist waar hij drinkwater kon vinden.

Nu was deze boerin de boze heks in een andere gedaante. Ze vertelde hem waar hij een waterbron zou vinden. Hij wist natuurlijk niet dat het de boze heks was die hem naar het water wees wat zij zojuist had betoverd. Bij de waterbron knielde de prins bij de rand en dronk het water. Hij stond op het punt zijn paard te bestijgen toen een verschrikkelijke steek door zijn lichaam schoot. Zijn armen werden langer en veranderden in takken. Zijn vingers veranderden in twijgen. Zijn voeten schoten als wortels de aarde in. De prins was veranderd in een gigantische iep!

Zijn vrienden waren op zoek gegaan naar de prins, maar ze konden hem nergens vinden. Dagenlang duurde het zoeken voordat ze de zoektocht op moesten geven. Een nieuwe prins regeerde over het land. Telkens als de prins mensen voorbij zijn gedaante zag komen, riep hij: ‘Ik ben de prins! Ik ben de prins!’ Maar niemand die hem kon horen.

In het eerste jaar kreeg de prins nieuwe bewoners. Er nestelden zich duiven in de bovenste takken van de boom. Hoewel de prins niet met mensen kon praten, was dat anders met bomen en vogels. Hun taal sprak hij wel.

Op midzomeravond zeiden de duiven tegen hem: ‘Vannacht komt de Koning van de Bomen in het bos op bezoek. Hij is lang, donker en sterk. Hij woont in een grote pijnboom in het noorden. Op midzomeravond gaat hij de wereld rond om te kijken of alles goed gaat met de bomen.’ ‘Denken jullie dat hij me kan helpen?’ vroeg de prins. ‘Je zou het hem kunnen vragen,’ antwoordden de duiven.

Inderdaad, om twaalf uur, betrad de Koning der Bomen het bos. Hij was lang, donker en statig. ‘Alles goed met u, mijn volk?’ vroeg de koning met een stem zo rustgevend als het geluid van de wind in de takken op een zomerdag. ‘Ja, alles is goed,’ antwoordden de bomen. ‘Dan tot volgende midzomeravond,’ zei de statige koning. Toen riep de arme prins: ‘Blijft u toch even! Ook al behoor ik niet tot uw volk, want ik ben een prins! Een boze heks heeft me in een boom omgetoverd. Kunt u mij misschien helpen?’

‘Helaas, arme vriend, ik kan niets doen,’ antwoordde de koning. ‘Wanhoop echter niet. Ik reis over de hele wereld. Ik zal zeker iemand vinden die jou kan helpen. Ik kom volgende midzomeravond bij je terug.’ Dus de grote iep wiegde droevig met zijn takken, en de koning ging op weg.

Het volgende jaar kreeg de iep in de lente elke dag bezoek van een meisje. Ze vond het heerlijk de schaduw op te zoeken en tegen de stam van de iep te zitten. Het meisje was ondergebracht bij een houthakkersgezin nadat haar vader overleden was. Haar vader was ooit een rijke koopman, maar hij had veel pech gehad en niets voor haar achter kunnen laten. Het houthakkersgezin was haar enige familie. Ze lieten het meisje elke dag hard werken.

De prins kende het hele verhaal en had veel medelijden met het meisje. Op den duur werd hij smoorverliefd op haar. Het meisje voelde zich onder de beschutte schaduw van de grote iep vredig en gelukkig. Er was geen enkele andere plek waar ze zich zo goed voelde.

Nu was het gebruikelijk dat de houthakkers in de zomer bomen omhakken om hout te verzamelen voor de winter. Het meisje hoorde een houthakker zeggen dat ze dit keer van plan waren de grote iep te kappen. ‘Oh, nee, toch niet de iep!’ riep het meisje. ‘Zeker wel,’ antwoordde de houthakker nors. ‘Morgenochtend hakken we hem om. Waar huil je om, dwaas kind?’ ‘Oh, hak deze boom alsjeblieft niet om,’ smeekte het meisje. ‘Onzin!’ zei de houthakker. ‘Ik durf te wedden dat jij alleen maar je tijd verspilt onder zijn takken. Morgen gaat hij om!’

In de nacht bedacht het meisje een plan om de iep te redden. Ze stond op midzomermorgen vroeg op en rende naar het bos. Daar klom ze in de grote iep en verborg zich in de bovenste takken.

De betoverde iep sprookje

Een uur nadat de zon was opgekomen, hoorde ze de stemmen van de houthakkers. Ze verzamelden zich om de boom en haalden hun scherpe bijlen tevoorschijn. De hoofdhouthakker hief zijn bijl in de lucht. ‘Laat mij de eerste slag toedienen,’ zei hij tegen de mannen. Plotseling klonk er een stem uit de boomtop. Het zong een lied:

Leg neer de bijl en hak mij niet om, Je zult het bezuren, dus wees niet zo dom, Wat had je van een snelle dood gedacht? Nog voor het einde van Midzomernacht!

‘Er zit een geest in de boom!’ riepen de houthakkers. En tot grote ergernis van de hoofdhouthakker renden ze op hemzelf na allemaal met een rap tempo het bos uit. Op het moment dat de hoofdhouthakker zelf de klus wilde klaren, begon het meisje weer te zingen. Dit keer maakte het de hoofdhouthakker toch wel ongerust. Toch probeerde hij het voor de derde keer en weer hoorde hij het lied. Nu hield de man het ook niet meer en maakte hij zich angstig snel uit de voeten.

De hele dag bleef het meisje zich verschuilen in de boom. Toen het donker werd, viel ze moe in een diepe slaap. Tot ze kort voor middernacht uit haar slaap werd gewekt door een boze stem. Het was de hoofdhouthakker, die schreeuwde: ‘Kom uit de boom, jij slecht, bedrieglijk meisje, of ik hak hem onmiddellijk om!’

De houthakker was naar huis teruggekeerd en had het meisje daar niet gevonden. Dat deed hem vermoeden dat het haar stem was die zijn mannen had afgeschrikt. Op het moment dat de houthakker zijn bijl ophief om zijn eerste slag te slaan zag hij twee wezens op hem afkomen. Het was de Koning der Bomen met zijn vriend, de machtige tovenaar Gorbodoc. De houthakker stond als aan de grond genageld.

‘Kom maar naar beneden, jonge vrouw,’ zei de Koning van de Bomen. ‘Je hebt het goed gedaan. Je ongelukkige leven is vanaf nu verleden tijd. Er breken nu alleen nog maar gelukkige dagen aan.’

Het meisje klom uit de boom en ging voor de tovenaar en de koning staan. Ze zag er zelfs in haar armoedige jurk beeldschoon uit. Gorbodoc deed een toverspreuk waarbij hij met zijn toverstok de stam van de boom raakte. In een flits veranderde de grote iep in een knappe prins. ‘Welkom, prins,’ zei de tovenaar. De oude heks zal je niet meer lastigvallen. Ik heb haar onderweg omgetoverd in een uil en aan de koningin van Lantaarnland gegeven.

De prins was de Koning van de Bomen en de tovenaar natuurlijk enorm dankbaar. De prins kreeg zijn kasteel terug en trouwde met het meisje. Ze leefden nog lang en gelukkig.


Downloads