Heel lang geleden werd het Duitse stadje Hamelen overvallen door ratten. Het waren geen gewone ratten, maar enorme zwarte monsters. Ze waren zo brutaal dat ze zelfs overdag gewoon over straat renden. Ze zaten echt overal. Tussen het eten, in de kamers en zelfs je schoenen kon je niet meer veilig aantrekken. Waar je ook keek, er waren altijd ratten.
De inwoners van Hamelen hadden alles al geprobeerd, maar hoe meer ratten ze doodden hoe meer er ook bij leken te komen. Ze waren ten einde raad toen er op een dag een vreemde man de stad binnenkwam wandelen. Zijn snor leek op een rattenstaart, zijn gele ogen kwamen maar net onder zijn grote hoed uit en zijn neus was krom. Hij speelde op zijn fluit en liep regelrecht op het stadhuis af.
In het stadhuis was de raad net bijeen. De vreemdeling kondigde aan dat hij de stad kon verlossen van de rattenplaag, maar dan moesten ze hem wel goed betalen. De burgers vertrouwden hem niet en riepen dat de man wel een tovenaar moest zijn. De slimme burgemeester had echter een goed plan. Hij stelde de mensen gerust: ‘Als de fluitspeler de waarheid spreekt, dan heeft hij de ratten op ons afgestuurd om daar flink geld mee te kunnen verdienen. Dat sta ik niet toe. Let maar eens op!’ De mensen vertrouwden de burgemeester en lieten hem zijn gang gaan.
De vreemdeling kwam bij de burgemeester en zei: ‘Voor slechts één zilveren munt per kop, jaag ik nog voor de ochtend alle ratten de stad uit.’ De raadsleden begonnen te jammeren. Eén munt per kop zou neerkomen op een enorm bedrag. Maar de burgemeester haalde zijn schouders op en zei: ‘Voor elke kop, krijg jij één zilveren munt.’
Die avond zou de fluitspeler beginnen. De inwoners mochten onder geen beding op straat komen terwijl hij aan het werk was, maar ze mochten wel vanuit hun huizen kijken. De fluitspeler stond op het marktplein en in de eerste stralen van de maan begon hij op zijn fluit te spelen. Het begon als een zacht en lieflijk geluid, maar het werd steeds harder en indringender. Al snel was het in de hele stad te horen. Direct kwamen de ratten overal vandaan geschoten en renden in lange rijen naar de fluitspeler. Deze draaide zich om en liep, nog steeds spelend op zijn fluit, richting de rivier. Hier liet hij de ratten één voor één de rivier in springen.
Als allerlaatste kwam de koning van de ratten aan bij de rivier. Deze oude rat was helemaal wit geworden van ouderdom. ‘Waren dat ze allemaal, vriend Withaar?’ vroeg de fluitspeler. ‘Ja,’ antwoordde de rat, ‘Alle negenhonderd negentigduizend, negenhonderd en negenennegentig.’ Toen sprong de witte rat ook in de rivier en keerde de fluitspeler tevreden terug naar Hamelen.
De inwoners van Hamelen sliepen die nacht voor het eerst in tijden weer goed. De volgende ochtend meldde de fluitspeler zich bij de raadsleden. ‘Ik heb alle negenhonderd negentigduizend, negenhonderd en negenennegentig ratten verjaagd. Ik kom mijn geld halen.’ ‘Nou, laten we die koppen dan maar eens gaan tellen,’ antwoordde de burgemeester. Daar had de rattenvanger niet op gerekend. ‘De koppen?!’ schreeuwde hij boos, ‘Ga die maar zoeken in de rivier.’
De burgemeester reageerde rustig. ‘Als jij je niet aan de overeenkomst houdt, hoeven wij ook niet te betalen. Maar je hebt ons een dienst bewezen, dus we geven je graag 50 zilveren munten.’ ‘Houd je de beloning maar!’ riep de rattenvanger, ‘Jullie kinderen zullen mij wel betalen.’ En met die woorden rende hij de stad uit.
Niemand in Hamelen nam het dreigement van de rattenvanger serieus. De volgende dag gingen zij dan ook zorgeloos naar de kerk. Maar toen ze thuiskwamen, kregen ze de schrik van hun leven. Alle kinderen waren spoorloos verdwenen.
Toen kwamen er drie jongetjes de stad ingelopen en zij vertelden een verschrikkelijk verhaal. Terwijl alle volwassenen in de kerk zaten, hadden de kinderen schitterende muziek gehoord. Ze waren naar buiten gegaan en zagen de rattenvanger staan. Terwijl de vreemdeling door bleef spelen, liep hij de stad uit en alle kinderen volgden hem tot aan de grote berg. De bergwand was magisch opengegaan en alle jongens en meisjes waren naar binnen gelopen. Alleen de drie jongens waren per ongeluk buiten gebleven.
Iedereen in Hamelen was doodongelukkig. Hoe hard ze ook zochten, de kinderen waren echt nergens meer te vinden. Vooral de burgemeester voelde zich ontzettend schuldig. Bovendien waren ook zijn zoons en dochters verdwenen. Niemand wist waar de kinderen gebleven waren.
Pas honderdvijftig jaar later werd er iets bekend over de verdwenen kinderen. Een aantal kooplieden uit Bremen kwamen in Hamelen en vertelden over een streek in Roemenië waar de bewoners alleen maar Duits spraken, terwijl de rest van de inwoners Roemeens spreekt. En sindsdien geloven ze in Hamelen dat de inwoners van Transsylvanië de nakomelingen zijn van de verdwenen kinderen uit Hamelen. En niemand die ze tegenspreekt.