Op een klein rotseilandje, voor de noordkust van Engeland, staat een vuurtoren. Een man genaamd William Darling was ooit de bewaker van deze vuurtoren, en zijn dochter Grace woonde bij hem in. Elke dag hielp Grace Darling haar vader om de lampen te poetsen, zodat ze ‘s nachts helder zouden schijnen, en zeelieden konden waarschuwen hun schepen weg te sturen van de gevaarlijke rotsen, waarop ze anders aan stukken zouden zijn geslagen.
Op een stormachtige nacht werd Grace wakker met het geluid van geschreeuw in haar oren. Het geschreeuw kwam van de zee, dus ze wist dat er een schip in nood moest zijn. Ze wekte haar vader, maar ze konden niets zien in de duisternis. Toen het licht werd, ontdekten ze dat een schip ergens ver weg op de rotsen was vergaan en dat een paar mensen zich aan de masten vastklampten.
Grace wilde meteen de boot in springen om hen te redden maar haar vader hield haar tegen, want de wind en de zee waren erg woest, en hij was bang dat de kleine boot door de grote golven zou omslaan. Maar Grace rende toch naar de boot en greep een roeispaan, want ze kon de arme mannen echt niet laten sterven zonder te proberen hen te redden. De vader kon zijn dappere dochter niet alleen laten gaan, dus volgde hij, en ze roeiden weg.
Het was hard werken om tegen de sterke zee in te roeien, en verschillende keren was het bootje bijna tot zinken gebracht. Maar eindelijk bereikte het roeibootje het wrak, en William Darling slaagde erin op de rots te landen. Daarna hielp hij met grote zorg en vaardigheid de half bevroren mensen in de kleine boot. Vervolgens werden ze naar de vuurtoren gebracht, waar Grace hen opwarmde en voedde, totdat de storm ophield en ze naar hun huizen konden terugkeren.