Er was eens een klein meisje dat Lucie heette. Ze woonde op een kleine boerderij. Het was een lief kind, maar ze verloor altijd haar zakdoeken!
Op een dag rende de kleine Lucie het erf op en riep: “Oh, nee, ik ben drie zakdoeken kwijt en mijn schortje! Heb jij ze gezien, Tabby Kitten? “
Het jonge poesje bleef ongestoord haar witte pootjes likken, dus vroeg Lucie het aan de gespikkelde kip: “Sally Henny-Penny, heb jij toevallig drie zakdoeken van mij gezien?”
Maar de gespikkelde kip rende de schuur in en kakelde: ‘Ik ga blootsvoets, blootsvoets, blootsvoets.”
Toen vroeg Lucie het aan Robin de Haan, die op een tak zat. Hij keek Lucie van opzij aan met zijn zwarte oog en vloog weg over een hek.
Lucie klom op het hek en keek omhoog naar de heuvel achter de boerderij. De heuvel was zo hoog, dat de top ervan leek te verdwijnen in de wolken.
Toen dacht ze een stuk verder op de heuvel een paar witte dingen op het gras te zien liggen.
Lucie klauterde de heuvel op en rende over een steil pad dat omhoog ging. De boerderij zag ze achter zich kleiner en kleiner worden.
Op een gegeven moment kwam ze bij een bron, waar water uit de heuvel sijpelde. Iemand had er een blikje neergezet om water op te vangen. Maar het water liep al over, want het blikje was niet groter dan een eierdop. En waar het zand op het pad nat was, waren voetsporen van een heel klein mensje. Lucie rende verder en verder.
Het pad eindigde onder een grote rots. Het gras was er kort en groen, en er waren kleren en rekwisieten gemaakt van varentakjes, en een hoop kleine wasknijpers. Maar geen zakdoekjes!
Maar er was nog iets anders: een deur, recht de heuvel in. Daarbinnen zong iemand:
“Leliewit en schoon, oh! |
Met kleine franjes erom, oh! |
Glad en zacht, geen roestige vlek! |
Dat zul je hier niet zien, oh! |
Lucie klopte één keer, twee keer en onderbrak het lied.
Een beetje bang stemmetje riep: “Wie is daar?”
Lucie opende de deur… en wat denk je dat er in de heuvel was? – een mooie, schone keuken met een plavuizen vloer en houten balken – zoals je ze ziet in elke boerderijkeuken.
Alleen was het plafond zo laag, dat het Lucie’s hoofd bijna raakte, en de potten en pannen waren klein, en zo was alles daar.
Er hing een lekkere, warme geur en aan de tafel, stond een zeer forse, korte persoon angstig naar Lucie te staren. Haar jurk met print was opgetrokken en ze droeg een groot schort over haar gestreepte onderrok.
Ze had een kleine zwarte neus waarmee ze snuffelde en kleine oogjes die glinsterden. En onder haar pet – waar Lucie gele krullen had – had dit kleine persoon STEKELS!
“Wie ben jij?” vroeg Lucie. “Heb je mijn zakdoekjes gezien?”
De kleine persoon maakte een buiginkje en zei: “Oh ja, als je het weten wilt, mijn naam is Vrouwtje Plooi. Oh ja, als je het weten wilt, ik kan heel goed strijken. Ze pakte iets uit een wasmand en legde het op de strijktafel.
“
“Wat is dat voor ding?” vroeg Lucie. “Is dat niet mijn zakdoek?”
“Oh, nee zeg, dat is het kleine rode vest van Robin de Haan.”
En ze streek het, vouwde het op, en legde het opzij.
Toen pakte ze iets anders van een droogrek.
“Is dat niet mijn schortje?” vroeg Lucie.
“Oh, nee zeg, dat is een tafelkleed van Jenny de Winterkoning. Kijk toch eens hoe het bevlekt is met krentenwijn! Die vlekken krijg je er maar heel moeilijk uit,” zei vrouwtje Plooi.
Vrouwtje Plooi ging met haar neus snuffelen en haar ogen gingen glinsteren en ze haalde nog een heet strijkijzer van het vuur.
‘Daar is één van mijn zakdoeken!” riep Lucie. “En daar is mijn schortje!”
Vrouwtje Plooi streek het glad, en gaf het aan Lucie.
“Oh, dat is mooi!” zei Lucie.
“En wat zijn die lange gele dingen met vingers die lijken op handschoenen?” vroeg Lucie.
“Oh, dat zijn de kousen van Sally Henny-Penny. Ze zijn helemaal versleten aan de onderkant, binnenkort zal ze wel blootsvoets door het leven moeten gaan,” zei vrouwtje Plooi.
“Er is nog een zakdoek,” zei Lucie, “maar die is rood en niet van mij.”
“Oh, nee zeg, die is van de oude mevrouw Konijn. Ik heb hem apart moeten wassen, hij rook zo sterk naar uien, en ik krijg de geur er maar niet uit.”
“Er is er nog een van mij,” zei Lucie.
“Wat zijn dat voor grappige, kleine witte dingen?” vroeg Lucie.
“Dat zijn een paar wanten van Tabby Kitten. Ik hoef ze alleen maar te strijken, want ze wast ze zelf.”
“Daar is mijn laatste zakdoek!” zei Lucie.
“Wat doop je in het kommetje met stijfsel?” vroeg Lucie.
“Het zijn de luierdoekjes van de kleine Tom Mees,” zei vrouwtje Plooi. “Nu ben ik klaar met strijken en ga ik wat kleren luchten.”
“Wat zijn dat voor lieve, zachte, donzige dingen?” vroeg Lucie.
“Oh, dat zijn wollen jassen, van de lammetjes in Skelghyl.
“Trekken ze hun jasje dan uit?” vroeg Lucie.
“Ja hoor, af en toe is dat nodig. Kijk, ze hebben allemaal een keurmerk op de schouder,” zei vrouwtje Plooi.
En ze hing allerlei soorten en maten kleding op: kleine bruine muizenjassen, een fluweel zwart mollenvestje, een rode getailleerde jas (zonder staart) van Eekhoorn Hakketak, een sterk gekrompen blauw jasje van Pieter Konijn, een petticoat, en eindelijk was de mand leeg!
Daarna zette vrouwtje Plooi thee: een kopje voor zichzelf en een kopje voor Lucie. Ze zaten op een bankje voor het vuur en keken elkaar zijdelings aan. De hand van vrouwtje Plooi (waarmee ze het kopje vasthield) was heel erg bruin en heel erg rimpelig van het zeepsop. Door haar hele jurk en muts staken haarspelden met het verkeerde uiteinde naar buiten, zodat Lucie liever niet te dicht bij haar zat.
Toen ze de thee hadden opgedronken, bonden ze de kleding in bundels. Lucie’s zakdoeken werden in haar schone schort gedaan en vastgemaakt met een zilveren veiligheidsspeld. Toen doofde ze het vuur en samen gingen ze naar buiten. Vrouwtje Plooi deed de deur op slot en verstopte de sleutel onder de deurdrempel.
Toen Lucie en vrouwtje Plooi de heuvel afliepen, kwamen ze de hele weg langs het pad steeds verschillende dieren tegen. De eerste twee die ze tegenkwamen waren Benjamin en Pieter Konijn.
Vrouwtje Plooi gaf ze hun mooie schone kleding en alle kleine dieren en vogels waren haar zeer dankbaar.
Ze hadden alle kleding afgeleverd toen ze aan het einde van het pad waren aangekomen bij het hek van de boerderij. Er was alleen nog het bundeltje kleding van Lucie over.
Lucie klom over het hek met het bundeltje in haar hand. Toen draaide ze zich om. Ze wilde vrouwtje Plooi bedanken en een goede avond wensen. Maar vrouwtje Plooi had er niet op gewacht… ze rende zonder het bedankje af te wachten de heuvel op! En waar was haar witte muts? Waar was haar jurk? Waar was haar petticoat?
En wat was ze ineens klein geworden, en bruin, en bedekt met stekels!
Weet je waarom? Vrouwtje Plooi was namelijk een EGEL!