Het verhaal van Johnny de Stadsmuis

Johnny de Stadsmuis werd geboren in een kast. Timmy Willie werd geboren in een tuin. Timmy Willie was een kleine Plattelandsmuis die per ongeluk in een mand naar de stad ging. De tuinman stuurde één keer per week groenten naar de stad, per koerier. Hij stopte de groenten altijd in een grote mand.

De tuinman liet de mand dan bij het tuinhek staan, zodat de koerier hem kon ophalen als hij langskwam. Timmy Willie kroop door een gat in het vlechtwerk naar binnen en na het eten van wat erwten, viel Timmy Willie diep in slaap, in de mand.

Hij werd geschrokken wakker terwijl de mand in de kar van de koerier werd getild. Toen was er een schok en een gekletter van paardenvoeten, andere pakketten werden in de kar gegooid en zo ging het verder voor mijlen en mijlen lang, -schok-schok-schokker-de-schok-, en Timmy Willie zat bevend tussen de door elkaar gegooide groenten.

Eindelijk stopte de kar bij een huis, waar de mand van de kar werd gehaald, naar binnen werd gedragen en neergezet. De kok gaf de koerier zes muntstukken. De achterdeur bonsde dicht en de kar denderde weg. Maar er was geen stilte in het huis, het leek wel alsof honderden karren het huis passeerden. Honden blaften, jongens floten op straat, de kok lachte, het kamermeisje rende de trappen op en af en een kanarie zong als een stoommachine.

Timmy Willie, die zijn hele leven in een tuin had gewoond, was doodsbang. Weldra opende de kok de mand en begon de groenten er uit te pakken. De doodsbange Timmy Willie sprong eruit.

De kok sprong geschrokken op een stoel en riep uit: “Een muis! een muis! Roep de kat! Geef me de pook, Sarah!” Maar Timmy Willie wachtte niet op Sarah met de pook. Hij rende snel langs de plint tot hij bij een klein gaatje kwam, en daar plofte hij in.

Hij viel een halve meter naar beneden en stortte neer in het midden van een muizendiner, waarbij hij drie glazen brak. “Wie in de wereld is dit?” vroeg Johnny de Stadsmuis verbaasd. Maar na de eerste uitroep van verbazing hervond hij onmiddellijk zijn manieren.

Met de grootste beleefdheid stelde hij Timmy Willie voor aan negen andere muizen, allemaal met lange staarten en witte stropdassen. Timmy Willie’s eigen staart was daarbij vergeleken onbeduidend kort. Johnny de Stadsmuis en zijn vrienden zagen het maar ze waren te goed opgevoed om persoonlijke opmerkingen te maken. Slechts één van hen vroeg Timmy Willie of hij misschien ooit in een val had gezeten.

Het diner bestond uit acht gangen, niet veel, maar toch echt best deftig. Alle gerechten waren Timmy Willie niet bekend, en eigenlijk zou hij een beetje bang zijn geweest om ze te proeven. Maar hij had wel erg veel honger en wilde het gezelschap graag zijn goede manieren laten zien. Maar het aanhoudende lawaai boven maakte hem zo nerveus, dat hij wel een bord liet vallen. “Laat maar liggen, ze zijn niet van ons,” zei Johnny.

“Waar blijven de jonge muizen eigenlijk met het toetje?” Maar het moest eerst worden uitgelegd dat de twee jonge muizen, die op de anderen zaten te wachten, tussen de gangen boven naar de keuken, achter elkaar aan zaten. Verscheidene keren waren ze piepend en lachend naar binnen getuimeld. Timmy Willie hoorde met afgrijzen dat ze notabene werden achtervolgd door de kat. Zijn eetlust ontbrak, hij voelde zich zwak. “Probeer wat gelei”, zei Johnny de Stadsmuis.

“Nee? Ga je liever naar bed? Ik zal je een heel comfortabel bankkussen laten zien.”

In het kussen van de bank zat een gat. Maar Johnny de Stadsmuis raadde dit eerlijk aan als het beste bed, exclusief voor bezoekers. Maar de bank rook naar kat. Timmy Willie bracht dan nog liever een ellendige nacht door onder het spatbord.

De volgende dag verliep hetzelfde. Er werd een uitstekend ontbijt verzorgd, althans voor muizen die gewend waren spek te eten. Maar Timmy Willie was grootgebracht met wortels en sla. Johnny de Stadsmuis en zijn vrienden scharrelden onder de vloeren rond en liepen ‘s avonds brutaal door het hele huis. Een bijzonder luide knal werd veroorzaakt doordat Sarah met het theeblad naar beneden viel. Maar er waren kruimels, suiker en hapjes jam te verzamelen, ondanks de kat.

Timmy Willie verlangde ernaar om thuis te zijn in zijn vredige nest op een zonnige oever. Het eten was niet zijn smaak en het lawaai belette hem te slapen. Binnen een paar dagen werd hij zo mager dat Johnny de Stadsmuis het opmerkte en hem wat vragen stelde. Hij luisterde naar het verhaal van Timmy Willie en informeerde naar de tuin. “Het klinkt nogal als een saaie plek? Wat doe je als het regent?”

“Als het regent, zit ik in mijn kleine zanderige hol en sorteer schelpgraan en zaden uit mijn herfstwinkel. Ik gluur naar de lijsters en merels op het gazon, en mijn vriend Robin. En als de zon weer schijnt, moet je dan mijn tuin eens zien! Vol met bloemen, rozen en viooltjes, en er is geen lawaai behalve het geluid van de vogels, de bijen en de lammeren in de weilanden.”

“Daar komt die kat weer!” riep Johnny de Stadsmuis uit. Toen ze hun toevlucht hadden gezocht in de kolenkelder hervatte hij het gesprek: “Ik moet bekennen dat ik een beetje teleurgesteld ben; we hebben echt geprobeerd je te vermaken, Timmie Willie.”

“O ja, ja, je bent heel aardig geweest, maar ik voel me zo ziek”, zei Timmy Willie.

“Het kan zijn dat je tanden en spijsvertering niet gewend zijn aan ons eten, misschien is het verstandiger als je terug gaat in de mand.”

“Oh Oh!” riep Timmy Willie.

“Waarom ben je trouwens vorige week niet al terug gegaan eigenlijk?”, zei Johnny nogal schamper, “wist je niet dat de mand op zaterdag leeg teruggaat?”

Dus Timmy Willie nam afscheid van zijn nieuwe vrienden en verstopte zich in de mand tussen een kruimelcake en een verdord koolblad. Na veel stoten en schokken werd hij veilig in zijn eigen tuin neergezet.

Soms ging hij op zaterdag weer kijken naar de mand die bij het hek stond, maar hij wist wel beter dan er weer in te stappen. En niemand stapte uit, hoewel Johnny de Stadsmuis hem zo half en half een bezoek had beloofd.

De winter ging voorbij en de zon kwam weer tevoorschijn. Timmy Willie zat bij zijn hol zijn kleine bontjas te verwarmen in de zon en de geur van viooltjes en lentegras op te snuiven. Hij was zijn bezoek aan de stad bijna vergeten. Toen kwam opeens over het zandpad, dat net helemaal spik en span was, Johnny de Stadsmuis met een bruine leren tas over zijn schouder.

Timmy Willie ontving hem met open armen. “Je bent op de beste tijd van het hele jaar gekomen, we zullen kruidenpudding eten en in de zon zitten.”

“H’m’m ja, het is een wel beetje vochtig hier”, zei Johnny de Stadsmuis, die zijn staart onder zijn arm droeg, zodat deze niet in de modder hing.

“En wat is dat angstaanjagende geluid?” vroeg hij, hevig verschrikt.

“Dat?” zei Timmy Willie, “dat is maar een koe. Ik zal om een beetje melk vragen, ze zijn heel ongevaarlijk, tenzij ze toevallig op je gaan liggen. Hoe gaat het verder met al onze vrienden?”

Johnny’s verslag was nogal matig. Hij legde uit waarom hij zo vroeg in het seizoen op bezoek kwam: het gezin was met Pasen naar de zee gegaan. De kok was bezig met de voorjaarsschoonmaak aan boord ,voor veel loon, en met de speciale instructies om de muizen op te ruimen. Er waren vier kittens en de kat had de kanarie al gedood.

“Ze zeggen dat wij het gedaan hebben, maar ik weet wel beter,” zei Johnny de Stadsmuis. “Wat is dat vreselijke kabaal?”

“Dat is alleen maar de grasmaaier, ik zal straks wat van het gemaaide gras halen om je bed op te maken. Ik weet zeker dat je je beter op het platteland kunt vestigen, Johnny.”

“H’m’m ja, nou we zullen het dinsdag wel zien. De mand wordt gestopt omdat de familie aan zee is.”

“Ik weet zeker dat je nooit meer in de stad wilt wonen”, zei Timmy Willie.

Maar dat deed hij wel. Hij ging terug in de volgende mand met groenten. Hij zei dat het te stil was op het platteland.

De ene plek past bij de ene persoon, de andere plek bij de andere persoon. Persoonlijk woon ik ook liever op het platteland, net zoals Timmy Willie!

Downloads