De Standvastige Duif

Er was eens een witte duif, Daisy genaamd, die graag op de zonnige dakrand van het huis zat en de wereld voorbij zag gaan.

Op een dag, terwijl Daisy op de dakrand zat, zag ze een vogeltje genaamd Boomklever. Boomklever was erg druk bezig met tikken op de gevel van het huis, op zoek naar spinnen en andere insecten om te eten.

Daisy riep naar Boomklever: “Wat ga je doen als de noordenwind komt?” Maar Boomklever had het te druk om te antwoorden. Hij had het te druk met het zoeken naar beestjes om op te eten.

Daisy glimlachte naar Boomklever, want ze was een aardige duif. Ze wist dat als het koude weer zou komen, de insecten verdwenen zouden zijn en Boomklever niets te eten zou hebben.

Boomklever stopte eindelijk met tikken en keek naar Daisy. “Wat ga je doen als de vorst komt?” vroeg hij.

Daisy kirde zachtjes: “Vriendelijke handen zullen me voeden met kruimels en graan, en ik zal geduldig wachten tot de lente weer komt.”

Boomklever lachte luid. “Hoe kun je zo’n dwaze vogel zijn? Waar zijn je vleugels dan voor, behalve om weg te vliegen van de kou? Ik vlieg naar het zuiden op zoek naar de zomer. Ga je mee?”

Daisy glimlachte alleen maar en keek naar de rode bladeren om haar heen en ze hoorde een blad fluisteren: “Ik zal je de hele winter voeden en verzorgen.”


Downloads