“Ik vraag me af waarom ik niet wijs ben!” zei de kleine witte pauwstaartduif bedroefd. “Volgens mij ben ik nergens goed voor. De kippen leggen eieren voor het ontbijt van onze baas; de koe geeft melk om te drinken en om boter en kaas van te maken; de kalkoen wordt vetgemest voor Kerstmis, zegt hij, en zal worden geserveerd op een grote schaal, met een sliert worstjes om hem heen, dat zal geweldig zijn! Van de varkens zal varkensvlees worden gemaakt, maar ik ben nergens goed voor. De lijster en de merel kunnen prachtig zingen, en de uil is wijzer dan alle andere vogels. Ik kan niet zingen en ik ben helemaal niet wijs. Ginger, de kat, vangt de ratten en muizen; Monarch, de hond, bewaakt het huis. Maar ik kan geen ratten en muizen vangen”
Arme kleine witte duif! Wat moest ze doen? Ik weet zeker dat je medelijden met haar zou hebben. Het is niet leuk om te denken dat je niks kan.
“Ik ga naar de uil,” zei ze. “Hij is de meest wijze van alle vogels. Misschien kan hij me leren hoe ik van nut kan zijn.”
De uil woonde in een holle boom achter het boerenerf. De hele dag zat hij in zijn boom en knipperde met zijn ogen, want de zon deed pijn aan zijn ogen. Dat kwam omdat hij zo wijs was, zeiden de andere vogels. Maar toen de zon onderging en de wereld donker werd, kwam de uil uit zijn holle boom en vloog in het rond. Hij had een haaksnavel en zijn ogen waren groot en rond; hij zag er heel plechtig en streng uit, zoals gepast was voor de meest wijze van alle vogels.
De witte duif vloog naar de holle boom en boog haar kop nederig voor de uil. De wijze oude vogel knipperde twee keer met zijn ogen, maar zei niets, omdat zijn woorden zo kostbaar waren.
“Mijnheer,” zei de duif, “mag ik u spreken?”
De uil knipperde weer met zijn ogen, wat als het geen “ja” betekende, in ieder geval geen “nee” betekende.
Dus vervolgde de duif: “Meneer, u bent heel wijs en ik ben erg dwaas. Ik ben erg ongelukkig omdat ik niets weet en nergens goed voor ben. Mijnheer, wilt u mij helpen?”
De uil zei lange tijd helemaal niets. Het witte duifje zat op een tak en wachtte. Ze zei tegen zichzelf: “Hij is traag, maar dat komt zeker omdat hij zo aardig is om heel hard na te denken over een manier om mij te helpen.”
Dus wachtte ze geduldig. Toen ging de zon onder en de uil opende zijn grote, ronde ogen en keek naar het kleine witte duifje.
“Nu,” zei ze, “hij gaat spreken”, en haar hart klopte snel van hoop en opwinding.
“Ik ben wijs,” zei de uil, “jij bent dwaas.”
“Ja, meneer,” zei ze, “wat kan ik doen?”
“Je moet er het beste van maken”, zei de uil, en zijn grote, bruin-witte vleugels spreidend vloog hij weg de duisternis in, roepend: “Ooehhoe, oehhoe.”
“Hij heeft zeker veel wijsheid”, zei het witte duifje. “Maar ik zie niet in wat het nut ervan is als hij het allemaal zo voor zichzelf houdt. Ik wil weten hoe ik er het beste van kan maken.” En naar huis ging ze weer, verdrietiger dan ooit.
De volgende dag voelde het witte duifje zich nog steeds erg ellendig, en in plaats van zoals gewoonlijk naar beneden te vliegen als haar baas op het erf kwam, verstopte ze zich in een hoek en liet haar kop hangen. Dus ging de baas weg, verdrietig en angstig; want ze dacht dat een van haar huisdieren verdwaald was. Nu had de oude eend een heel goed hart en waakte over alle dieren op het erf. Hij wist dat het witte duifje ongelukkig was en nam het besluit om uit te zoeken wat er mis was en het zo mogelijk recht te zetten. Hij was een slimme oude vogel en had veel van de wereld gezien, want hij was bijna drie jaar oud.
Hij stuurde een bericht naar de duif om te zeggen dat hij haar wilde zien, en ze kwam meteen. Niemand dacht er ooit aan ongehoorzaam te zijn aan de oude eend.
“Wat is er met jou, duifje?” zei hij vriendelijk. “De zon schijnt; erwten en maïs zijn er in overvloed, en je bent niet aan het ruien; toch heb je drie dagen lang niets anders gedaan dan mopperen en er ellendig uitzien. Kom nu, en vertel me wat er aan de hand is.”
“Ik heb geen nut in de wereld”, zei het duifje bedroefd. “Alle andere vogels en dieren zijn ergens goed voor, maar ik ben nergens goed voor.”
“Oh! Dwaze vogel,” zei de oude eend. “Hoe kun je zeggen dat je van geen nut bent in de wereld? Alles wat gemaakt wordt, is en moet van enig nut zijn in de wereld. Sommigen zijn sterk en kunnen veel werk aan, zoals het paard dat de zware kar trekt. “Sommigen hebben de gave om anderen te onderwijzen, daar zijn zij goed voor. Sommigen hebben mooie stemmen om naar te luisteren, en anderen prachtige veren om naar te kijken. Het is waar dat de kalkoen lekker is om te eten en dat de hen kan leggen eieren; het is waar dat de uil wijs is en de merel kan zingen; maar wie van hen heeft allemaal zo’n mooie witte staart en zulke mooie roze voeten als jij?”
“Ik ben mijn staart helemaal vergeten”, zei het duifje.
“Precies,” zei de oude eend. “Je vergat wat je had, door te piekeren over wat je niet hebt. Ja, je hebt zelfs je geschenk verwaarloosd en je mooie witte staart helemaal vies en verfrommeld laten worden. Zo gebeurde het dat onze baas vanmorgen bedroefd wegging, omdat haar kleine witte vogel kwam haar niet begroeten. Ga naar huis, kleine duif, en wees niet langer ellendig. Maak het beste van wat je kunt doen, en let niet op de dingen die je niet kunt doen.”
Toen bedankte het duifje de oude eend voor zijn goede raad. Ze ging naar huis en maakte haar veren netjes, en ik hoef je nauwelijks te vertellen dat de baas de volgende dag niet meer tevergeefs naar haar mooie, witte huisdier zocht.