Elk jaar, op de avond voor Kerstmis, komt de Kerstman. Hij rijdt in een slee getrokken door kleine rendieren met belletjes. “Rinkel-tinkel”, luiden de bellen, en “trip-trap”, gaat het kleine hert om de Kerstman over de wereld te dragen. De Kerstman kleedt zich van zijn hoofd tot aan zijn hielen in bont. Zijn beenkappen zijn van bont, zijn jas is van bont en hij draagt een bontmuts die over zijn oren is getrokken, want de winterwind is ijskoud.
“Oeh-oeh”, zingt de wind, “rinkel-tinkel”, luiden de klokken en “trip-trap”, gaat het kleine hert als hij de Kerstman over de wereld rijdt. De baard van de Kerstman is zo wit als de sneeuw, en zijn wangen zijn zo rood als appels, en zijn ogen zijn zo helder als de fonkelende sterren die vanuit de lucht naar beneden kijken om hem te zien rijden.
“Fonkel-fonkel”, schijnen de sterren, “oeh-oeh”, zingt de wind, “rinkel-tinkel”, luiden de klokken en “trip-trap”, gaat het kleine hert als hij de Kerstman over de wereld rijdt.
De Kerstman is oud, zo oud als de heuvels, maar hij is sterk als een reus, en op zijn rug draagt hij een rugzak, en de rugzak zit vol speelgoed. Hij heeft poppen en trommels, en ballen en tollen, wagens en sleeën, theeserviezen met blauwe rozen erop geschilderd, en horens met rode en witte strepen en ze zijn allemaal voor de kleine kinderen. Zodra de kinderen op kerstavond slapen, komt de Kerstman hun kousen vullen met goede dingen en hij geeft ze mooie cadeaus. Hij weet altijd precies wat de kinderen willen, stuk voor stuk, en hij lacht van vreugde terwijl hij wegrijdt.
“Ho-ho-ho!”, lacht de Kerstman, “fonkel-fonkel”, stralen de sterren, “oeh-oeh”, zingt de wind, “rinkel-tinkel”, luiden de klokken en “trip-trap”, gaat het kleine hert als hij de Kerstman over de wereld rijdt.
De kinderen zien hem nooit komen. Als hij ook maar een lach of een fluistering in huis hoort, blijft hij buiten tot alles stil is. Er was eens een kleine jongen die de avond voor Kerstmis niet naar bed wilde. “Ik ga rechtop zitten en naar de kerstman kijken”, zei hij.
Hij hing zijn kous bij de schoorsteenmantel en zat in de grote schommelstoel van zijn moeder en wachtte en keek en wachtte. Maar alles wat hij zag was een kleine grijze muis, hoewel hij wakker bleef tot iedereen, behalve zijn moeder, in bed lag, en hij zijn ogen geen minuut langer open kon houden.
Het laatste wat hij zag, toen hij ging slapen, was de kous die precies hing waar hij hem had gelegd, en… er zat niets in.
Maar – je zult het bijna niet geloven – toen hij de volgende ochtend wakker werd, zat de kous van top tot teen vol lekkers en recht voor de open haard stond een wagen met rode wielen! “De kerstman is hier geweest,” zei de kleine jongen en hij klapte in zijn handen, want hij was zo gelukkig met zijn cadeaus.
De hele wereld is altijd heel gelukkig als de Kerstman komt. “Trip-trap”, gaat het kleine hert, “rinkel-tinkel”, luiden de klokken, “oeh-oeh”, zingt de wind, “fonkel-fonkel”, schijnen de sterren, en “ho-ho-ho”, lacht de kerstman, terwijl hij over de wereld rijdt om de kousen van de kinderen te vullen en mooie cadeaus te brengen.