En nu zal ik je eens een mooi sprookje van Rubezahl vertellen.

Rubezahl, de Geest van het Reuzengebergte, was groot, machtig, sterk en krachtig. Hij was een wonderlijk wezen, nu eens zus dan weer zo. Vandaag goed en lief, en morgen boos en ondeugend. Maar de meeste tijd was hij toch goed. Van slechte en boze mensen moest hij niets hebben en die nam hij soms echt te pakken. Goede en brave mensen deed hij echter nooit kwaad.

Lang, lang geleden, toen er nog geen steden en dorpen waren gebouwd, maar er overal woeste bossen en velden waren en nergens mensen te zien waren, woonde deze Geest diep onderin de bergen. Hij was Heer en Vorst over de Dwergen en de Aardmannetjes, die daar aan het werken en woelen waren en allerlei wonderlijke en kunstige dingen vervaardigden. Slechts zelden vertoonde de Geest zich aan de oppervlakte van de aarde, om bijvoorbeeld op beren en wilde stieren te jagen en ‘t schuwe wild op te drijven. Toen hij zo weer eens een keer, ik weet niet na hoeveel honderd jaar, weer in het daglicht kwam, zag hij een groot wonder. De donkere en ondoordringbare bossen waren omgekapt en in vruchtbaar akkerland veranderd, waarop rijke oogsten rijpten. Tussen de bloeiende vruchtbomen waren de puntige daken van de huizen in de dorpen te zien, terwijl op de groene weilanden paarden, schapen en ander vee graasden.

De nieuwheid van al deze dingen bekoorde hem zo dat hij zeer nieuwsgierig werd en de bezitter van dit alles graag wilde leren kennen. Hij nam daarom de gedaante van een flinke jongeman aan en verhuurde zich, als knecht, bij de eerste de beste landman. Alles, wat hij ondernam, ging hem goed af. Hij werkte vlug en hard en zijn meester had dus wel tevreden met hem moeten zijn…. Maar zijn baas was een dronkaard die al het zware werk aan zijn knechten overliet en hen niet eens voor het werk bedankte. Dus de Geest liep van deze baas weg en ging bij een andere baas een kudde hoeden.

Ook hier werkte hij trouw en vlijtig. Maar zijn nieuwe broodheer was een zeurpiet en een vrek. Hij wilde zijn brave knecht niet eens genoeg te eten geven. Dus zo hield hij het ook niet lang uit en verhuurde zich, als veldwachter, bij een rechter. De rechter was echter een onrechtvaardig mens die zich door geld liet omkopen en de spot dreef met de wet. Hier wilde de Geest dus ook niet langer blijven. Hij had nu meer dan genoeg van de mensen gezien en dwaalde weer liever, vrij als Geest, rond door de bossen. Hij was onzichtbaar maar loerde, nu eens hier dan weer daar, vanachter de struiken en heggen in het rond.

Op een dag zag hij, in de verte, een wonderschoon meisje. Het was Emma, de dochter van de Koning die het land rondom het Reuzengebergte regeerde. Zij ging daar wel vaker met haar dienstbodes wandelen om mooie bloemen, geurige kruiden, kersen en zoete aardbeien voor haar vader te plukken.

Toen de Berggeest haar zag, kreeg hij haar zo lief, dat hij besloot, haar te roven. Met zijn toverkunsten lokte hij haar in het water, om zich te baden, en liet haar toen, voor de ogen van haar dienstbodes, in de diepte wegzinken. De verschrikte meisjes huilden, gilden en wrongen de handen, maar wisten zich geen raad. Ze konden niet bedenken wat ze moesten doen om de arme Prinses te redden. Toen de Koning over de dood van zijn dochter hoorde, was hij radeloos en rukte zijn haren uit zijn hoofd. Hij bedekte zijn gezicht en kon nergens troost vinden.

Zijn verloren dochter was ondertussen door de Berggeest, langs een onderaardse weg, in een prachtig slot gebracht. Hier probeerde hij haar op alle mogelijke manier te vermaken en op te beuren. Hij wees haar de fraaiste vertrekken als woning toe en schonk haar allerlei sieraden en kostbaarheden. Maar Emma bleef altijd even stil, treurig en bedroefd.

“Het komt doordat ze geen gezelschap heeft”, dacht de Geest. Hij ging meteen naar het veld, trok op een akker een dozijn rapen en knollen uit de grond en bracht die aan de mooie Emma. Hij gaf haar daarbij ook een kleine, bonte gekleurde toverstaf en zei, dat zij door aanraking met de toverstaf, de rapen in alles om kon toveren wat ze maar wenste.

Emma maakte direct gebruik van de toverstaf. Ze toverde haar liefste vriendinnen tevoorschijn en bracht een paar plezierige weken met ze door. Na die tijd begonnen de vriendinnen echter steeds meer weg te kwijnen. Ze verbleekten, als verwelkende bloemen, van dag tot dag en verloren alle kracht, frisheid en leven. Op het laatst konden zij zich niet eens meer recht overeind houden en moesten op stokken leunen.

Emma werd erg boos hierover en riep de Berggeest bij zich. Hij gedroeg zich heel onderdanig. “Boosaardig wezen dat je bent”, riep ze uit. “Waarom gun je mij niet het enige plezier wat ik heb, in mijn treurige leven? Als je niet nu meteen aan mijn vriendinnen hun jeugdigheid en frisheid teruggeeft, dan zal ik je van nu af aan haten en verachten.”

De Geest antwoordde echter: “Och, wees maar niet boos, mijn Liefste, ik wil alles, wat binnen mijn macht ligt, voor je doen. Maar je moet niet van mij het onmogelijke vragen. De wetten van de natuur kan ik niet veranderen. Toen het sap uit de rapen verdween, moesten alle gedaanten ook uitdrogen. Maar wees daar niet bedroefd over. Ik zal je wel nieuwe rapen laten brengen. Dan kunt je daaruit nieuwe vriendinnetjes maken, zoveel als je maar wilt. “

Toen lachte Emma weer en huppelde vrolijk de tuin door. Daarna wachtte zij en wachtte zij; maar de Berggeest bleef lang weg met de rapen. Eindelijk kwam hij, met lege handen, terug en verklaarde dat hij haar op dit ogenblik geen rapen kon bezorgen. Hij was het hele land door geweest, om rapen te zoeken, maar overal waren ze of al geoogst of in de grond bedorven.

Hij smeekte haar, nog drie maanden geduld te hebben. Daarna zou het haar nooit meer aan vriendinnetjes ontbreken. Voordat hij echter nog maar was uitgesproken, keerde Emma hem koppig de rug toe en wilde niets meer van hem horen. Daardoor vertrok hij bedroefd en trok weer, als een landman verkleed, naar de dichtstbijzijnde marktstad. Daar kocht hij een kloeke ezel, belaadde hem met raapzaad en dreef hem naar huis. Vervolgens zaaide hij de hele akker met het raapzaad in en liet zijn Dwergen een onderaards vuur aanleggen en het goed warm stoken. Zo zou het zaad van onderaf verwarmd worden en snel gaan groeien. Dat wordt ook zo gedaan bij ananasplanten.

Het raapzaad schoot snel en fleurig op en beloofde binnen korte tijd een rijke oogst. Emma ging dagelijks naar de akker kijken en scheen tevreden. De Berggeest dacht haar liefde weer gewonnen te hebben. Maar haar hart behoorde evenwel een ander toe. Thuis, was zij met een naburige Prins verloofd, de Prins van Ratibor. Zijn kasteel lag aan de oevers van de Oder. De dag van de bruiloft was zelfs al bepaald, maar toen was de bruid opeens ongemerkt verdwenen. De Vorst had meteen zijn hoofdstad verlaten en zwierf nu, diep bedroefd, in de eenzame bossen rond en klaagde tegen de rotsen over zijn leed. Emma had intussen allang in stilte gedacht over hoe zij de Berggeest kon misleiden en een einde kon maken aan haar gevangenschap. Na lang denken, verzon zijn eindelijk een plan. En hopelijk zou de uitkomst hiervan gunstig zijn….

De rapen groeiden intussen voorspoedig en werden rijp. Toen trok zij er één uit de grond en gaf deze de gedaante van een ekster. Ze stuurde de vogel naar haar Geliefde om hem een boodschap van haar te brengen. Hij moest op de derde dag dichtbij de grens klaarstaan met zijn paarden, om haar mee te nemen en te beschermen. De ekster gehoorzaamde en fladderde van de ene boom naar de andere. De bezorgde Prinses volgde het dier met haar ogen zover als zij het maar kon zien.

Prins Ratibor was juist in het bos, toen de vogel hem de boodschap van de gevangenschap van zijn Emma en van haar plan tot ontvluchting, kwam brengen. Op staande voet keerde hij naar zijn paleis terug, wapende zichzelf en zijn ruiters en trok met hen naar de aangewezen plaats. Emma had ondertussen alles voor de vlucht voorbereid. De volgende morgen trok zij haar mooiste kleren aan en verlangde van de Berggeest, dat hij al de rapen op het akkerland zou gaan tellen, als bewijs voor zijn liefde. Dan wist ze hoeveel vriendinnen ze daaruit zou kunnen toveren. “Maar, pas op, dat u zich niet vergist met het tellen, dat is de proef die van uw trouw en liefde gevraagd wordt”, voegde ze er nog aan toe.

Rubezahl ging direct naar de akker en begon haastig te tellen. Eenmaal had hij de rapen al geteld, maar om zeker van zijn zaak te zijn, telde hij nog eens en kijk nu kwam hij niet op hetzelfde aantal als de eerste keer! Hij telde voor de derde keer, maar ook ditmaal ging het fout. Zodra Emma de Berggeest uit het zicht had verloren, maakte zij zich klaar om te vluchten. Ze veranderde één goed uitgegroeide raap, in een moedig paard met een zadel. Ze sprong erop en zette het paard aan om in vliegende vaart naar de plaats te rennen waar haar Geliefde wachtte. Daar ontving hij haar met open armen en bracht haar snel in veiligheid.

De ijverige Berggeest was zo in het tellen verdiept, dat hij van alles wat er gebeurde, niets bemerkte. Na lang hoofdbreken en veel getob was het hem eindelijk gelukt, het juiste aantal, op de akker groeiende rapen, uit te vinden. Snel ging hij naar huis om dit heugelijke nieuws aan zijn mooie Prinses te vertellen. Maar hij kon Emma nergens vinden. Niet in de lanen van de tuin noch in de zalen van het paleis. Hij zocht in alle hoeken en riep wel duizendmaal haar naam maar hij hoorde of zag niets van haar.

Dit vond hij toch wel erg vreemd en maakte hem ook boos. Hij verhief zich hoog in de lucht en pakte, toen hij de vluchtenden in de wijde verte zag, grimmig, een paar rustig voorbij trekkende wolken beet. Daarna slingerde hij uit de wolken een vurige bliksemstraal die zelfs een duizend jaar oude eikenboom tot splinters sloeg. Maar het vluchtende paar was buiten gevaar want zij waren al over de grens. En daar had de Berggeest geen macht meer over hen.

Toen stampte hij driemaal met zijn voet op de aarde, en het hele paleis met al zijn heerlijkheden was verdwenen. De Berggeest zelf daalde nu in de diepe afgrond neer en nam een erge haat tegen de mensen met zich mee.

Prins Ratibor bracht intussen zijn Emma naar het hof van haar vader terug. Daar werd als spoedig de bruiloft gevierd, met veel pracht en praal. En ze leidden een heel gelukkig leven. Het vreemde avontuur van de Prinses was natuurlijk overal bekend geworden. Het gevolg was dat de bewoners uit de verre omtrek, die de echte naam van de Berggeest niet kenden, hem voortaan Rubezahl noemden. Wat zoveel betekent als: Rapenteller. En die spotnaam heeft hij tot op de dag van vandaag gehouden.


Downloads