Oom Wiggily en het meisje met de sproeten

Oom Wiggily huppelde op een zomerdag vrolijk door het bos, toen hij toevallig stopte om wat water te drinken dat de regenwolken in het hart van een bloem hadden laten vallen. Opeens hoorde hij een meisjesstem zeggen:

“Oh, ik wilde toch zo graag dat ik ze eraf kon krijgen! Ik wilde dat ik ze eraf kon schrobben met schuurpapier of zoiets! Ik heb citroensap en azijn geprobeerd, maar ze gaan niet weg!”

Oom Wiggily stopte en wreef met de rand van zijn hoge, zijden hoed over het uiteinde van zijn roze, glinsterende neus.

“Dit is heel vreemd,” zei het konijn tegen zichzelf. “Ik vraag me af wat ze heeft geprobeerd te doen met citroensap? Ze lijkt erg ongelukkig, dit kleine meisje.”

Hij keek door de bomen en, zittend op een groene, bemoste stronk, zag hij een meisje van een jaar of tien. Ze hield een spiegel in haar hand en terwijl ze naar haar beeltenis in de spiegel keek, bleef ze zeggen:

“Hoe kan ik ze eraf krijgen? Hoe kan ik ze laten verdwijnen zodat ik mooi zal zijn? Oh, wat haat ik ze!”

“Wat ter wereld kan toch er aan de hand zijn?” dacht oom Wiggily bij zichzelf. Want, zoals ik je al eerder heb verteld, kon het konijn nu het gepraat van meisjes en jongens verstaan, hoewel hij zelf die taal niet sprak.

Hij huppelde wat dichter naar het ongelukkige meisje toe op de groene, bemoste stronk, maar het konijn liep zo zachtjes over het bladertapijt van het bos dat hij nauwelijks een geluid maakte, en het meisje met de spiegel hoorde hem dan ook niet.

“Ik vraag me af of ik een soort kleine toverspreuk zou moeten zeggen, zoals ik in sprookjesboeken heb gelezen, en of ze dan zouden verdwijnen?” mompelde het meisje. “Ik heb alles geprobeerd behalve dat. Ik zal het doen – ik zal een magische spreuk zeggen! Maar ik moet er een verzinnen, want ik heb nog nooit iets gelezen in dat soort boeken.”

Ze leek even diep na te denken en toen, terwijl ze haar ogen sloot en omhoogkeek naar de zon die door de bomen van het bos scheen, zei het meisje deze spreuk:

“Zon, zon, wie heeft ze laten komen, laat ze ook weer verdwijnen! Dan zal ik net als andere meisjes zijn, namelijk de hele dag en voor altijd gelukkig!”

“Dit is net een puzzel of een raadsel,” fluisterde oom Wiggily tegen zichzelf, terwijl hij uit het zicht bleef achter een struik. “Wat wil ze dat de zon doet verdwijnen? Het kan geen regen of onweerswolk zijn, want de lucht is zo blauw als de ogen van een baby. Ik vraag me echt af wat het is?”

Toen het meisje de spiegel weer oppakte en erin keek, zag oom Wiggily de weerspiegeling van haar gezicht.

Het was bedekt met lieve, kleine bruine sproetjes!

“Aha” mompelde oom Wiggily zachtjes in zichzelf. “Nu begrijp ik het. Dit meisje is ongelukkig omdat ze sproeten heeft. Ze vindt dat ze er niet mooi uitziet! Wel, als ze het eens wist, die sproeten laten juist zien hoe sterk en gezond ze is. Zowel in de frisse lucht als in de zonneschijn, en ze laten zien dat ze nog heel, heel lang gelukkig zal zijn. Sproeten! Wel, ze zou blij moeten zijn dat ze ze heeft, in plaats van er spijt over te hebben!”

Maar het meisje op de boomstronk hield haar ogen dicht, klemde de spiegel in haar hand en terwijl ze haar gezicht naar de zon hield, zei ze nog een spreuk waarvan ze dacht dat het magisch was.

Dit is wat ze zei:

“Sproeten, sproeten, ga weg! Kom op geen enkele andere dag terug. Maak mijn gezicht weer mooi om te zien, wat zal ik dan blij zijn!”

Langzaam, terwijl oom Wiggily toekeek, verscholen achter het struikgewas, deed het meisje haar ogen open en hield de spiegel omhoog. Over haar schouder kon het konijn de sproeten in het glas nog zien; de lieve, bruine, eerlijke, gezonde sproeten. Maar toen het meisje ze zag, liet ze de spiegel vallen, verborg haar gezicht in haar handen en riep:

“Oh nee, ze zijn niet weggegaan! Ze zijn niet weg! Nu kan ik nooit meer mooi zijn!”

Oom Wiggily snoof bedachtzaam met zijn roze neus.

“Dit is erg jammer!” zei de konijnenheer. “Ik vraag me af hoe ik dat meisje kan helpen?” Want aangezien hij de jongen met kiespijn had geholpen door dokter Muskusrat te laten doen alsof hij een pijnlijke tand trok, wilde het konijn nu ook andere gunsten verlenen aan andere kinderen.

“Ik zou dat meisje graag blij maken, zelfs al houdt ze haar sproeten nog” zei het konijn. “Ik ga door het bos springen en misschien ontmoet ik een paar van mijn dierenvrienden die me de weg wijzen.”

Oom Wiggily keek nog even vriendelijk naar het meisje op de boomstronk. Ze snikte en zag of hoorde hem niet, terwijl ze keer op keer mompelde:

“Ik hou niet van sproeten! Ik haat ze!”

Oom Wiggily huppelde weg door het bos. Hij was nog niet ver of hij hoorde een vogel een prachtig lied zingen. O, zo vrolijk en gelukkig klonk het – dat liedje!

“Goedemorgen, meneer Vogel” groette oom Wiggily, want je weet dat het het vader Vogel is die het mooiste lied zingt. Moeder Vogel heeft het zo druk, waarschijnlijk, dat ze weinig tijd heeft om te zingen. “Je bent erg blij vanmorgen,” zei het konijn tegen de vogel.

“Ja zeker, oom Wiggily, ik ben heel gelukkig,” antwoordde meneer Vogel, “en mijn vrouw ook. Zij is daarboven op het nest, maar ze zei dat ik hierheen moest gaan en een vrolijk liedje moest zingen.”

“Waarom?” vroeg het konijn.

“Omdat we binnenkort baby- vogeltjes krijgen”, was het antwoord. “Er liggen wat eieren in ons nest en mijn vrouw zit erop om ze warm te houden. Binnenkort komen er een paar baby-vogeltjes uit en dan zal ik een nog vrolijker liedje zingen.”

“Dat is mooi,” zei oom Wiggily, denkend aan het ongelukkige meisje met sproeten op haar gezicht. “Mag ik de eieren in je nest zien?”

“Natuurlijk,” antwoordde vader Vogel “Ons nest is in een laag struikgewas, maar het is goed verborgen. Hier, ik zal het je laten zien. Mevrouw Vogel zal het niet erg vinden als je even kijkt.”

Vader Vogel fladderde naar het nest en mevrouw Vogel hief haar pluizige veren op om oom Wiggily een paar prachtige blauwe eieren te laten zien.

“Waarom – waarom, hebben ze sproeten!” riep de konijnenheer uit. “Zijn jullie vogels niet verdrietig omdat jullie sproeten-eieren hebben? Wel, jullie vogeltjes zullen ook sproeten hebben! En als het meisjesvogels zijn, zullen ze huilen!”

“Hoezo?” vroeg meneer Vogel verbaasd. “Waarom zouden onze vogeltjes huilen?”

“Omdat ze sproeten zullen hebben,” antwoordde het konijn. “Ik zag net een meisje in het bos huilen omdat ze sproeten heeft!”

“Dat is volkomen onzin!” piepte mevrouw Vogel. “In de eerste plaats zijn dit geen sproeten op mijn eieren, al zien ze er wel zo uit. Mijn eieren zijn gevlekt, of gespikkeld, en ze zouden niet half zo mooi zijn als ze niet zo waren. Bovendien maakt gevlekt, zoals ze zijn, het niet zo gemakkelijk ze te zien in het nest. En als ik wegvlieg om voedsel te halen, kunnen slechte slangen of katten mijn eieren nu echt niet zo gemakkelijk vinden om ze op te eten. Ik ben gewoon dol op mijn sproeten-eieren, zoals jij ze noemt! ” lachte mevrouw Vogel.


“Nou, ze zijn zeker mooi,” gaf oom Wiggily toe. “Maar zullen je vogeltjes ook gespikkeld zijn?”


“Helemaal niet,” kwetterde meneer Vogel. “Zeg, oom Wiggily!” floot hij verder, “als we dat meisje hier konden krijgen zodat ze onze gevlekte eieren kon zien en weten hoe mooi ze zijn, ook al hebben ze wat zij ‘sproeten’ noemt, zou dat haar niet gelukkiger maken?”


“Misschien wel,” zei het konijn. “Daar heb ik nooit aan gedacht. Ik ga het proberen! Je zult toch niet bang zijn om haar je eieren te laten zien?” vroeg hij nog, voor de zekerheid.

“Nee hoor,” antwoordde moeder Vogel. “Breng het ongelukkige meisje maar hier, en meneer Vogel en ik zullen ons dan verstoppen in de bosjes terwijl zij in ons nest gluurt.”

“Dat zal ik doen!” zei oom Wiggily.

Hij huppelde door het bos en al snel kwam hij bij de plek waar het meisje met de sproeten nog steeds op de boomstronk zat te snikken.

“Hoe kan ik haar nu zover krijgen dat ze me door het bos volgt, om het nest te zien, als ik niet eens met haar kan praten?” fluisterde oom Wiggily.

Toen bedacht hij een plan.

“Ik zal een stukje boomschors naar haar gooien,” grinnikte het konijn. “Dan zal ze opkijken, en als ze me ziet, spring ik een eindje verder. Ze zal me vast volgen, denkend dat ze me kan vangen. Maar ik blijf voor haar en leid haar zo naar het bos. Ik wil haar graag gelukkig maken!”

Het konijn gooide een stuk schors en raakte het meisje op haar hoofd. Ze keek om zich heen en toen zag ze oom Wiggily, met zijn hoge zijden hoed en zijn rood-wit-blauw gestreepte wandelstok.

“Oh, wat een grappig konijn!” riep het meisje uit, terwijl ze door haar tranen heen glimlachte en haar sproeten vergat, althans voor een tijdje. “Ik vraag me af of ik je kan vangen?” zei ze.

“Nou dat gaat je niet lukken als ik het weet,” fluisterde oom Wiggily tegen zichzelf, want hij wist wat het meisje had gezegd. “Maar ik laat je denken dat je het kunt,” grinnikte het konijn in zichzelf.

Hij sprong weer een stukje verder en het meisje volgde. Maar net toen ze dacht dat ze met haar handen het konijn kon pakken, huppelde oom Wiggily weer weg en ze miste hem. Maar toch bleef ze hem achtervolgen, en al snel had oom Wiggily haar naar de struiken geleid waar de vogels hun nest hadden gebouwd.


Meneer en mevrouw Vogel keken toe, en toen ze oom Wiggily en het sproetige meisje zagen, begon meneer Vogel vrolijk te zingen. Hij zong over blauwe luchten, kabbelend water, zonneschijn en zoete briesjes die naar appelbloesems geurden.

“Oh, wat klinkt dat mooi!” mompelde het meisje met de sproeten. “Er moeten hier vogels leven. Ik vraag me af of ik hun nest en eieren zou kunnen zien? Ik zou ze geen kwaad doen!” zei ze zachtjes.

Oom Wiggily deinsde achteruit, uit het zicht. Het meisje keek om zich heen naar de zingende vogels, en net op dat moment blies de wind wat bladeren opzij en zag ze het nest. Maar ze zag meer dan het nest, want ze zag de eieren die uitgebroed zouden worden tot vogeltjes. En meer nog dan dat; het meisje zag dat de eieren gevlekt en gespikkeld waren, de eieren hadden sproeten net zoals zij zelf!

“Oh, kijk eens”, mompelde het meisje, haar handen vouwend terwijl ze naar de gespikkelde eieren in het nest keek. “Ze hebben bruine vlekken, net als mijn gezicht. Het zijn sproeten-eieren – maar oh, wat zijn ze mooi! Ik heb nooit geweten dat iets met sproeten zo mooi kan zijn! Ik heb het nooit geweten! Oh, wat geweldig!”

Terwijl ze naar de eieren stond te kijken, zong meneer Vogel opnieuw, een zoeter lied dan voorheen, en de wind blies zachtjes op het sproetige gezicht van het ongelukkige meisje – maar nee, nu was ze niet meer ongelukkig, want ze glimlachte en er waren geen tranen meer in haar ogen.


“Oh, wat ben ik blij dat het grappige konijn me naar het nest met sproeten-eieren heeft geleid!” zei het meisje. “Maar ik vraag me af waar is hij eigenlijk?”

Ze keek om zich heen, maar oom Wiggily was weggehuppeld. Hij had alles gedaan wat nodig was.

Moeder Vogel fladderde zachtjes weer in haar nest en bedekte de prachtige gevlekte eieren met haar donzige vleugels. Ze was niet bang voor het meisje. Het meisje stak haar hand uit en streelde verlegen moeder Vogel. Daarna raakte ze zachtjes haar eigen sproetige wangen aan.

“Het kan me nooit meer schelen,” fluisterde ze. “Ik wist niet dat sproeten zo mooi konden zijn. Ik ben nu blij dat ik ze heb!”

Het meisje met de sproeten liep weg en liet moeder Vogel op het nest achter, terwijl vader Vogel over de gespikkelde eieren, die spoedig vogeltjes zouden worden, zijn vreugdelied zong. Het meisje met de sproeten liep met een blijde glimlach op haar gezicht terug naar de stronk en, zonder in de spiegel te kijken, wierp ze het stukje spiegel in een diepe bron.

“Ik heb je niet meer nodig,” zei ze terwijl de spiegel door de lucht zweefde. “Ik weet nu dat sproeten mooi kunnen zijn!”


Downloads