Oom Wiggily en de paddestoel

“Was je erg bang toen je in het berenhol was”, vroeg het stekelige stekelvarken toen hij en oom Wiggily de volgende dag langs de weg liepen. Ze hadden die nacht geslapen in een hol waar vroeger een oude vos woonde, maar op dat moment was deze op zomervakantie en dus was hij niet thuis.

“Of ik bang was?” herhaalde de oude heer konijn terwijl hij de modder van zich afklopte. “Ik was zo bang dat mijn hart bijna stopte. Dus ik was erg blij dat jij toevalling langs het hol kwam en met je stekels in de neus van de beer prikte.”

“O, maar ik heb dat expres gedaan”, zei het stekelvarken. “Toen je me uit de val had gehaald en op weg ging, bedacht ik toevallig dat je langs het huis van de beer zou kunnen gaan, dus haastte ik me achter je aan. Nu, ik ben blij dat ik dat gedaan heb.”

“Ik ook”, zei het konijn. “Wil je een stukje van mijn broodje wortel?”

“Dat wil ik wel”, zei het stekelvarken beleefd. Dus aten ze samen de broodjes wortel op en liepen verder.

“Nou, ik geloof niet dat ik ooit mijn fortuin zal vinden”, zei oom Wiggily bedroefd. “Ik begon hoop te krijgen toen ik die vijfentwintig cent oppakte, maar nu heeft de beer dat en ik heb niets. O, ik heb echt altijd pech.”

“Laat maar”, zei het stekelvarken, “ik zal je helpen kijken.” Maar zelfs met de hulp van de scherpe ogen van het stekelvarken kon oom Wiggily zijn fortuin niet vinden.

Maar het was maar goed dat het oude konijn gezelschap had, want terwijl ze onder een paar bomen door liepen, siste er ineens een grote slang naar hen. Toen wikkelde de slang zich af en probeerde het konijn bij de oren te grijpen.

“Dat gaat jou nooit lukken, slang”, riep het stekelvarken en rende op de slang af en stak zevenentwintig stekels in het beest. De slang wist niet hoe gauw hij weg moest kruipen.

Inmiddels was het bijna etenstijd en de vrienden gingen op een plek met veel paddestoelen zitten. Ze zaten op de lage paddestoelen en gebruikten de hoge paddestoelen als tafel. Het leek wel een restaurant.

“Dit is leuk zeg”, zei het stekelvarken vrolijk, terwijl hij zijn derde stuk notentaart met wortelsaus at.

“Ja, dit is echt leuk,” zei het konijn. “Het is tenslotte niet zo erg om op je fortuin te jagen in goed gezelschap.”

De vrienden waren net klaar met eten en maakten zich gereed om verder te reizen, toen er opeens een vreselijk gekraak in de struiken klonk, alsof iemand de takken brak.

“Wat kan dat zijn?”, vroeg het stekelvarken, terwijl hij zich meteen klaarmaakte om zijn stekels te voorschijn te halen.

“Het klinkt als de olifant”, zei het konijn, terwijl hij snel om zich heen keek naar een veilige plek om zich te verstoppen voor het geval het de beer zou zijn die achter hem aan zou komen.

“O, als het de olifant is, hoeven we ons geen zorgen te maken. Hij is een vriend van ons”, zei het stekelvarken.

Het gekraak uit de struiken hield aan en toen kwam er door een stekelige doornstruik een hele grote slang tevoorschijn, die al eerder had geprobeerd oom Wiggily te vangen.

“Oh kijk!” riep het stekelvarken. “Hij zit achter ons aan.”

“Dat klopt, ik zit achter jullie aan” riep de slang uit. “Over een minuutje heb ik een goede maaltijd. Ik zal al je stekels eruit trekken en je opeten met aardbeiensaus, stekelig stekelvarken.”

“O, laat hem dat niet doen!”, riep oom Wiggily. “Steek alsjeblieft wat van je stekels in hem en laat hem weggaan, meneer Stekelvarken.”

“Het zou niet meer werken,” zei het stekelvarken. “Deze slang heeft zo’n dikke huid dat zelfs een kogel er nauwelijks doorheen gaat, dus mijn stekels zullen hem geen pijn doen. Ik denk dat we maar beter weg kunnen rennen.”

Dus ze begonnen hard weg te rennen maar de slang kwam hen achterna en slangen zijn heel snel. Hij ving bijna het stekelvarken en het konijn. Toen zag het stekelvarken een gat dat net groot genoeg was voor hem maar niet voor de slang. Het stekelige stekelvarken sprong erin en hij was veilig, maar er was geen gat voor oom Wiggily om zich in te verstoppen, en de slang zat vlak achter hem aan.

“Spring op een paddenstoel, misschien kan hij je dan niet te pakken krijgen”, riep het stekelvarken terwijl hij het uiteinde van zijn neus uit het gat stak.

“Ik zal het doen”, riep het bange konijn, en met een sprong landde hij bovenop de grootste paddenstoel.

“Oh, ik kan jou gemakkelijk van die paddestoel afkrijgen”, schreeuwde de slang woest. “Ik heb je zo weer op de grond gezet.

De slang richtte zich op om het konijn te grijpen maar oom Wiggily ging precies middenin de paddestoel zitten, zo ver weg mogelijk. De slang had hem bijna te pakken maar opeens begon de paddestoel te groeien. De paddestoel werd groter en groter, want paddestoelen kunnen heel snel groeien. Het leek wel een lift die oom Wiggily mee naar boven nam.

“Haha, nu ben ik veilig!” riep het konijn, want hij was op dat moment behoorlijk hoog in de lucht.

“Helemaal niet”, riep de slang, “ik zal je grijpen”, en hij kwam zo hoog mogelijk overeind. De slang greep naar het konijn maar de paddestoel begon onmiddellijk weer te groeien, zo hoog als een kerktoren, en de slang kon er niet meer bij.

“Nu ben ik veilig maar hoe kom ik ooit naar beneden”, dacht het konijn want de slang was er nog steeds. Een minuut later rende er plotseling een politieman langs. Hij sloeg naar de slang met zijn knuppel en de slang ging snel terug naar het moeras waar hij thuishoorde. Toen werd paddestoel kleiner en kleiner en liet het konijn naar de grond zakken. Zo landde oom Wiggily weer veilig op aarde. Hij was de paddestoel zeer dankbaar.

“Wij kunnen maar beter altijd samen op pad gaan”, zei oom Wiggily tegen het stekelige stekelvarken. Dus gingen de twee vrienden weer samen het bos in en beleefden de volgende dag weer een nieuw avontuur.


Downloads