Oom Wiggily aan de kust

Op een ochtend huppelde oom Wiggily over een stoffige weg. Het was de dag nadat hij was ontsnapt aan de slechte zwarte beer in de boot, en het oude konijn dacht aan het grote gevaar dat hij had gelopen.

“Ik moet voortaan voorzichtiger zijn,” dacht hij, “en niet in elke boot stappen die ik zie. Wel, denk er eens over na! Als die beer me had opgegeten, zou ik niet meer naar mijn fortuin kunnen zoeken,” en dit maakte oom Wiggily zo bang dat hij overal om zich heen en achter de struiken keek, bang dat de beer toch aan land zou zijn gekomen en hem zou achtervolgen.

Maar er was geen beer, want de beer was uit de boot gevallen en had kou gevat en was naar bed gegaan, nadat hij wat hete honinglimonade had gedronken. Het konijn voelde zich beter toen hij zag dat er geen beer was, maar het was zo heet dat hij dorst had, dus zocht hij een plek om wat te drinken. Al snel zag hij een mooie, koude bron en hij nam drie slokken water.

En net toen het konijn de laatste druppel water dronk, hoorde hij een vreemde geluiden op de weg, en toen hij opkeek, zag hij een heleboel kinderen voorbij komen. Sommigen liepen blootsvoets, sommigen hadden blikken emmers en schepjes in hun handen, sommigen hadden rode ballonnen en sommigen blauwe of groene. Sommige kinderen hadden zwemkleding aan en een paar dansten op hun slanke witte beentjes, zo blij als maar kan.

“Wel, dit is zeker heel vreemd,” dacht het konijn. “Ik vraag me af waar ze allemaal heen gaan? Misschien is het een circusparade. Ik moet maar eens gaan kijken, want misschien ontmoet ik daar mijn vriend de olifant. Oh, dit wordt leuk! Is het echt een circusparade?” riep hij hardop.

“Nee, het is geen circusparade,” zei een stem naast oom Wiggily, en toen hij naar beneden keek, zag het oude konijn de vriendelijke sprinkhaan die hem ooit stroop had gegeven.

“Als het geen circusparade is, wat is het dan wel?” vroeg het konijn.

“Deze kinderen gaan naar de kust om te baden en te peddelen in de zoute golven van de zee” vervolgde de sprinkhaan, “en sommigen van hen zullen zandkastelen bouwen of putten graven om met water te vullen. Waarom ga je niet mee, Oom Wiggily? Misschien vind je daar je fortuin.”

“Ik geloof dat ik dat ga doen,” zei het konijn. “Kom je niet ook mee?” De sprinkhaan vond dat wel een goed plan, dus huppelden ze samen weg, de sprinkhaan en het konijn.

Al snel hoorden ze het geluid van de golven die tegen de zandige oevers beukten, en ze konden de zoute bries ruiken en het maakte hen hongerig naar mosselvissoep en kreeften en krabben. Toen zagen ze steeds meer kinderen rennen en even later waren ze aan de kust.

“Nou, nu maar op zoek naar mijn fortuin,” zei het konijn, terwijl hij de golven met veel lawaai en veel schuim op het zand zag aanstormen, en dan weer de zee in zag tuimelen. “Hoe denk je dat ik het het beste kan doen, meneer Sprinkhaan?”

“Als ik jou was, zou ik in het zand graven,” zei de sprinkhaan. “Vroeger begroeven ze soms mannen, die piraten werden genoemd, met hun goud in het zand, of misschien is er nog wat van hun geld over. Jij graaft en ik zal op je letten.”

“Maar ik heb niets om mee te graven,” zei het konijn.

“Oh, je mag mijn schep wel nemen,” zei een klein meisje. “Ik ga in de zee waden, dus ik heb het niet nodig.”

“Vriendelijk bedankt,” zei het konijn tegen het kleine meisje, en toen ging ze waden, en een golf spatte over haar heen, en haar mama riep haar om wel voorzichtig te zijn, en niet zo nat te worden.

Dus oom Wiggily begon te graven. Dieper en dieper groef hij in het zand, terwijl de sprinkhaan hem gadesloeg. En om de paar minuten keek oom Wiggily door het gat om te zien of er goud tussen de zandkorrels zat, maar er was niets te zien.

Rondom hem hadden de kinderen veel plezier. Een jongen maakte een tunnel en speelde toen dat sommige houten stokken stoomauto’s waren en hij duwde ze door de tunnel en blies zijn wangen bol om te doen alsof het de motor was die zoemde.

En een klein meisje maakte een tuin in het zand, met zeewier als bloemen en schelpdieren als huis, en zij en een ander klein meisje hielden een speelfeestje. Oh, het was erg leuk!

Toen strekte een grote jongen zich uit in het zand, en een andere jongen bedekte hem helemaal, van de toppen van zijn tenen tot aan zijn neus maar hij liet het topje van zijn neus open zodat de jongen kon ademen. Welnu, de sprinkhaan en oom Wiggily keken naar al dit plezier en ze waren zo gelukkig als ze maar konden zijn. Maar het konijn bleef een gat in het zand graven, in de hoop dat hij spoedig bij het goud zou komen.

En toen opeens vulde het gat dat oom Wiggily aan het graven was zich heel snel met water.

“O jee!” riep het konijn uit. “Dit is echt pech. Nu kan ik geen goud vinden. Wat moet ik nu doen?”

“Ik denk dat je nog een gat moet graven,” zei de sprinkhaan. “Maar misschien ligt er toch goud op de bodem van dit gat. Laten we een emmer pakken en het water eruit halen, dan zien we misschien het goud.”

Dus het kleine meisje dat het konijn haar schep had geleend, leende oom Wiggily ook haar emmer. Maar het grappige was dat hoe sneller hij uit het water eruit haalde, hoe meer water er binnenkwam, totdat er water genoeg was voor twee putten. Toen hielp zelfs de sprinkhaan het water eruit te halen met nog een emmertje, maar het hielp niet.

Het konijn en de sprinkhaan waren allebei zo geconcentreerd op wat ze aan het doen waren dat ze niet merkten dat er een grote krab achter hen aan kroop, en het eerste wat ze merkten was dat oom Wiggily voelde dat iemand hem in zijn korte staartje kneep.

“Hey,ho,ha. Wat is dat?” riep hij terwijl hij zich snel omdraaide, en toen zag hij de krab met zijn grote klauwen hem knijpen.

“Auw! Oh, mijn staart!” riep het konijn. “Wat moet ik doen?”

“Ik zal helpen de krab eraf te trekken!” schreeuwde de sprinkhaan, maar hij was niet sterk genoeg en de kruipende krab klampte zich nog steeds vast aan de staart van het konijn.

“Waarom knijp je me?” vroeg het konijn, terwijl hij probeerde om zich heen te reiken en de krab eraf te trekken, maar hij merkte dat hij het niet kon.

“Ik knijp je omdat je een gat in mijn zandstrand hebt gegraven,” zei de krab, “en ik blijf knijpen tot je me duizend stukjes kaas geeft voor mijn avondmaal.”

“Oh, zoveel stukjes krijg ik nooit bij elkaar!” riep het konijn. “Wil niemand me helpen om bij deze krab vandaan te komen?” Plotseling spoelde er een grote golf aan die oom Wiggily bijna bedekte.

Hij kon nog net adem halen en sprong op het strand om weg te komen van het water, en de sprinkhaan sprong ook opzij. Maar de golf was toch ook een goede golf, want zodra de krab het water om zich heen voelde klotsen, liet hij de staart van het konijn los om weg te zwemmen. En zo werd oom Wiggily van de krab gered en ook al had hij geen goud gevonden, hij was wel heel blij dat hij zijn staart nog had!


Downloads