Kleine Dorothy en Toto

Dorothy was een klein meisje uit Kansas dat ooit per ongeluk het prachtige Land van Oz vond en werd uitgenodigd om daar altijd te blijven wonen. Toto was Dorothy’s kleine zwarte hond, met pluizig, krullend haar en felle zwarte ogen. Als ze genoeg hadden van de grootsheid van de Stad van Smaragd van Oz, trokken ze samen het land in en gingen het hele land door. Ze tuurden in vreemde hoekjes en gaatjes en vermaakten zich op hun eigen eenvoudige manier. Er woonde een kleine tovenaar in Oz die een trouwe vriend van Dorothy was en die het niet goedkeurde dat ze op deze manier alleen door het land reisde, maar het meisje lachte altijd om de angst van de kleine man en zei dat ze niet bang was dat er iets zou gebeuren.

Op een dag tijdens zo’n reis bevonden Dorothy en Toto zich tussen de woeste beboste heuvels in het zuidoosten van Oz – een plaats die gewoonlijk door reizigers wordt vermeden omdat daar magische dingen in overvloed waren. En toen ze een bospad opliepen, zag het kleine meisje een bord dat aan een boom was geplakt, waarop stond: “Pas op voor Crinklink.”

Toto kon niet praten, zoals veel van de dieren van Oz wel kunnen, want hij was maar een gewone hond uit Kansas; maar hij keek zo serieus naar het bord dat Dorothy bijna dacht dat hij het kon lezen, en ze wist heel goed dat Toto elk woord begreep dat ze tegen hem zei.

“Maak je geen zorgen om Crinklink,” zei ze. “Ik geloof niet dat iets in Oz zal proberen ons pijn te doen, Toto, en als ik in de problemen kom, moet jij voor me zorgen.”

“Waf-waf!” zei Toto, en Dorothy wist dat dat betekende dat hij het beloofde.

Het pad was smal en slingerde hier en daar tussen de bomen door, maar ze konden niet verdwalen, want dikke klimplanten sloten hen aan beide kanten in. Ze hadden een hele tijd gelopen toen ze plotseling na een bocht van het pad bij een meer van zwart water kwamen, zo groot en zo diep dat ze wel moesten stoppen.

“Nou, Toto,” zei Dorothy terwijl ze naar het meer keek, “we moeten terug, denk ik, want er is geen brug of boot om ons over het zwarte water te brengen.”

“Maar hier is de veerman,” riep een stemmetje naast hen, en het meisje schrok op en keek naar haar voeten, waar een man van niet meer dan tien centimeter aan de rand van het pad zat met zijn benen bungelend over de rand van het meer.

“Oh!” zei Dorothy; “Ik had je niet gezien.”

Toto gromde hevig en spitste zijn oren, maar de kleine man leek niet bang voor de hond. Hij herhaalde slechts: “Ik ben de veerman en ik vervoer mensen over het meer.”

Dorothy was verrast, want ze had de kleine man met één hand kunnen oppakken en het meer was groot en breed. Toen ze de veerman beter bekeek, zag ze dat hij kleine ogen, een grote neus en een scherpe kin had. Zijn haar was blauw en zijn kleren rood, en het viel Dorothy op dat elke knoop op zijn jasje de kop van een of ander dier was. De bovenste knoop was een berenkop en de volgende knoop een wolvenkop; de volgende was de kop van een kat en de volgende de kop van een wezel, terwijl de laatste knoop de kop van een veldmuis was. Toen Dorothy in de ogen van de koppen van deze dieren keek, knikten ze allemaal en zeiden in koor: “Geloof niet alles wat je hoort, kleine meid!”

“Stilte!” zei de kleine veerman, terwijl hij op elke knoop sloeg, maar niet hard genoeg om ze pijn te doen. Toen wendde hij zich tot Dorothy en vroeg: “Wil je het meer oversteken?”

“Ik zou wel willen,” antwoordde ze aarzelend; “maar ik zie niet in hoe u ons zonder boot zult kunnen vervoeren.”

“Als je het niet kunt zien, moet je het ook niet kunnen zien,” antwoordde hij lachend. “Het enige wat je hoeft te doen is je ogen sluiten en – klaar!”

Dorothy wilde oversteken, zodat ze haar reis kon voortzetten.

“Oké,” zei ze terwijl ze haar ogen sloot; “Ik ben er klaar voor.”

Onmiddellijk werd ze gegrepen in een paar sterke armen – armen zo groot en krachtig dat ze schrok en het uitschreeuwde van angst.

“Stilte!” brulde een luide stem, en het meisje opende haar ogen en ontdekte dat de kleine man plotseling tot een reus was uitgegroeid en zowel haar als Toto in een stevige omhelzing hield terwijl hij in één stap het meer overstak en de andere oever bereikte.

Dorothy werd toen bang, vooral omdat de reus niet stopte, maar met grote passen over de beboste heuvels bleef lopen, struiken en bomen verpletterend onder zijn brede voeten. Ze worstelde tevergeefs om zichzelf te bevrijden, terwijl Toto naast haar jankte en beefde, want het hondje was ook bang.

“Stop!” schreeuwde het meisje. “Laat me los!” Maar de reus schonk er geen aandacht aan. “Wie ben je, en waar breng je me heen?” ging ze door; maar de reus zei geen woord. Dichtbij Dorothy’s oor antwoordde een stem haar, die zei: “Dit is de verschrikkelijke Crinklink, en hij heeft jou in zijn macht.”

Dorothy slaagde erin haar hoofd te draaien en ontdekte dat het de tweede knoop op het jasje was – de kop van de wolf – die tegen haar had gesproken.

“Wat zal Crinklink met mij doen?” vroeg ze bezorgd.

“Niemand weet het. Je moet afwachten,” antwoordde de wolf.

“Sommigen van zijn gevangenen slaat hij met een zweep,” piepte de kop van de wezel.

“Sommigen verandert hij in beestjes en andere dingen,” gromde de kop van de beer.

“Sommigen betovert hij, zodat het deurknoppen worden,” zuchtte de kattenkop.

“Sommigen maakt hij tot zijn dienaren – net als wij – en dat is het vreselijkste lot van allemaal,” voegde de veldmuis eraan toe. “Zolang Crinklink bestaat, blijven we knopen, maar aangezien er geen knoopsgaten meer in zijn jasje zitten, zal hij je waarschijnlijk tot bediende maken.”

Dorothy begon te wensen dat ze Crinklink niet had ontmoet. Ondertussen maakte de reus zulke grote stappen dat hij weldra het hart van de heuvels bereikte, waar op de hoogste top een houten kasteel stond. Voor dit kasteel bleef hij staan om Dorothy en Toto neer te zetten, want Crinklink was op het moment veel te groot om door zijn eigen deuropening te gaan. Dus liet hij zichzelf kleiner worden, totdat hij ongeveer zo groot was als een gewone man. Toen zei hij tegen Dorothy, op strenge, bevelende toon: “Naar binnen!”

Dorothy gehoorzaamde en ging het kasteel binnen, met Toto op haar hielen. Het kasteel had slechts één grote kamer. In het midden stonden een tafel en een stoel van normale grootte en aan een kant een klein bed dat nauwelijks groot genoeg leek voor een pop. Overal lag vaat – vaat – vaat en nog eens vaat! Het was allemaal vies en lag opgestapeld op de vloer, in alle hoeken en op elke plank. Kennelijk had Crinklink al jaren geen vaat meer afgewassen, maar gooide hij het aan de kant wanneer hij klaar was.

Dorothy’s ontvoerder ging in de stoel zitten en keek haar fronsend aan.

“Je bent jong en sterk, je zult een goede afwasser worden,” zei hij.

“Bedoel je dat ik al die afwas moet doen?” vroeg ze, zowel verontwaardigd als angstig, want zo’n taak zou weken in beslag nemen.

“Ja precies,” antwoordde hij. “Ik heb een schone vaat nodig, want alles wat ik heb is vies, en jij maakt het schoon of je krijgt een pak slaag. Ga dus aan het werk en pas op dat je niets breekt. Als je een bord kapot maakt, is de straf één zweepslag met mijn vreselijke kat-met-negen-staarten voor elk stukje dat ik vind,” en Crinklink liet een vreselijke zweep zien die het kleine meisje deed sidderen.

Dorothy wist hoe ze de afwas moest doen, maar ze herinnerde zich dat er vaak iets brak. In dit geval hing er echter veel af van voorzichtigheid, dus ging ze heel voorzichtig met de afwas om.

Terwijl ze aan het werk was, zat Toto bij de haard en gromde zachtjes naar Crinklink, en Crinklink zat in zijn stoel en gromde naar Dorothy omdat ze zo langzaam was. Hij verwachtte dat ze elk moment een bord zou breken, maar naarmate de uren verstreken en dit niet gebeurde, begon Crinklink slaperig te worden. Het was vermoeiend om het meisje de afwas te zien doen en vaak keek hij verlangend naar het kleine bed. Nu begon hij te geeuwen, en hij geeuwde en geeuwde totdat hij tenslotte zei: “Ik ga een dutje doen. Maar de knopen aan mijn jas zullen klaarwakker zijn en elke keer dat jij iets breekt, zal de herrie mij wakker maken. Aangezien ik nogal slaperig ben, hoop ik dat je mijn dutje niet onderbreekt door iets te breken.”

Toen liet Crinklink zichzelf kleiner en kleiner worden tot hij tien centimeter lang was en in het kleine bed paste. Hij ging liggen en viel meteen in een diepe slaap.

Dorothy kwam dichtbij de knopen en fluisterde: “Zouden jullie Crinklink echt waarschuwen als ik zou proberen te ontsnappen?”

“Je kunt niet ontsnappen,” gromde de beer. “Crinklink zal een reus worden en jou spoedig inhalen.”

“Maar je zou hem kunnen doden terwijl hij slaapt,” opperde de kat met zachte stem.

“Oh!” riep Dorothy, zich terugtrekkend; “Ik zou onmogelijk iemand kunnen doden – zelfs niet om mijn leven te redden.”

Maar Toto had dit gesprek gehoord en was niet bang om het monster te doden. Het hondje wist dat hij moest proberen zijn baasje te redden. In een oogwenk sprong hij op het kleine bed en stond op het punt de slapende Crinklink in zijn kaken te grijpen toen Dorothy een luide knal hoorde en een stapel borden van de tafel op de grond viel. Toen zag het meisje Toto en de kleine man samen over de vloer rollen, als een pluizige bal, en toen de bal stopte met rollen…kwispelde Toto vrolijk met zijn staart en daar zat de kleine tovenaar van Oz, vrolijk lachend om de verbaasde uitdrukking op Dorothy’s gezicht.

“Ja, lieverd, ik ben het,” zei hij, “en ik heb je voor de gek gehouden – voor je eigen bestwil. Ik wilde je bewijzen dat het echt gevaarlijk is voor een klein meisje om alleen rond te dwalen in een sprookjesland. Dus nam ik de vorm van Crinklink aan om je een lesje te leren. Er is geen Crinklink; maar als die er was geweest, zou je zwaar gestrafd zijn omdat je al die borden hebt gebroken.”

De tovenaar stond op, trok de jas met de knopen uit en spreidde hem op de grond uit, met de verkeerde kant naar boven. Onmiddellijk kropen er een beer, een wolf, een kat, een wezel en een veldmuis uit vandaan, die allemaal de kamer uit renden en de bergen in vluchtten.

“Kom op, Toto,” zei Dorothy; “Laten we teruggaan naar de Stad van Smaragd. Je hebt me flink laten schrikken, Tovenaar,” voegde ze er waardig aan toe, “en misschien vergeef ik het je op een gegeven moment; maar nu ben ik echt boos dat je mij zo voor de gek hebt gehouden!”


Downloads