Hilda’s zeemeermin

De vader van de kleine Hilda was zeeman en ging op lange reizen. Hilda woonde in een huisje aan de kust en spinde en breide als haar vader weg was, want haar moeder was dood en zij moest de huishoudster worden. Op sommige dagen ging ze met haar boot eropuit om te vissen, want Hilda was dol op het water. Ze was aan de kust geboren en had daar altijd gewoond. Als het water heel kalm was, keek Hilda in de blauwe diepten en probeerde een zeemeermin te zien. Ze wilde er heel graag eentje zien, ze had haar vader zulke prachtige verhalen over hen horen vertellen, hoe ze zongen en hun mooie lange haar kamden.

Op een avond, toen de wind waaide en de regen hard tegen haar raam sloeg, hoorde Hilda de scheepstoeter die de matrozen voor de rotsen waarschuwde. Hilda stak haar vaders grote lantaarn aan en rende naar de kust en hing hem aan de mast van een wrak dat daar lag, zodat de matrozen er niet met hun schepen op zouden varen. De kleine Hilda was niet bang, want ze had veel van zulke stormen gezien. Toen ze terugkeerde naar haar huisje, ontdekte ze dat de deur niet op slot was, maar ze dacht dat de wind hem had open geblazen. Toen ze binnenkwam, vond ze een klein meisje, met prachtig haar, op de grond zitten. Ze was eerst een beetje bang, want het meisje droeg een groene jurk en die was op een vreemde manier om haar lichaam gewikkeld.

“Ik zag je licht,” zei het meisje, “en kwam naar binnen. De wind blies me ver op de kust. Ik had niet op een nacht als deze moeten komen, maar een grote golf zag er zo verleidelijk uit dat ik dacht dat ik als ik er erop zou springen ik een mooie rit zou maken maar het was dichter bij de kust dan ik dacht, en ik landde vlakbij je deur.”

Oh mijn hemel. Wat klopte Hilda’s hart, want ze wist dat dit meisje een zeemeermin moest zijn. Toen zag ze dat de groene jurk in werkelijkheid haar lichaam en staart was, opgerold op de vloer, en het was prachtig als de lamp erop viel en het liet glinsteren.

“Wil je wat van mijn avondeten?” vroeg Hilda, want ze wilde gastvrij zijn, hoewel ze geen flauw idee had wat zeemeerminnen aten.

“Dank je,” antwoordde de zeemeermin. “Ik heb niet zo’n honger, maar een broodje zeewier zou ik heel lekker vinden.”

Arme Hilda wist niet wat ze moest doen, maar ze ging naar de kast en haalde er wat brood uit, dat ze besmeerde met lekkere verse boter, en ze vulde een glas met melk. Ze vertelde dat het haar speet, maar dat ze geen broodjes met zeewier had, maar ze hoopte dat ze zou lusten wat ze had klaargemaakt. De kleine zeemeermin at ervan en Hilda was er blij mee.

“Woon je hier altijd?” vroeg ze Hilda. “Ik zou denken dat je het erg warm zou hebben en een deel van de tijd in het water zou willen zijn.”

Hilda vertelde haar dat ze niet in het water kon leven zoals zij deed, omdat haar lichaam niet was zoals het hare.

“O, wat jammer” antwoordde de zeemeermin. “Ik hoopte dat je me een keer zou kunnen bezoeken, we hebben hebben het zo leuk onder de zee, mijn zussen en ik.”

“Vertel me over je huis”, zei Hilda.

“Kom naast me zitten en ik zal je alles vertellen” antwoordde de zeemeermin.

Hilda ging naast haar op de grond zitten. De zeemeermin voelde aan Hilda’s kleren en dacht dat het vervelend moest zijn om zoveel kleren te dragen.

“Hoe kun je zo zwemmen?”, vroeg ze.

Hilda vertelde haar dat ze dan een badpak aan had, maar de zeemeermin vond dat heel vervelend.

“Ik zal je eerst over ons huis vertellen”, begon ze. “Onze vader, Neptunus, woont in een prachtig kasteel op de bodem van de zee. Het is gebouwd van parelmoer. Rondom het kasteel groeien prachtige groene dingen, en er is ook fijn wit zand omheen. Al mijn zussen woon daar, en we zijn altijd blij om thuis te komen nadat we op de top van de oceaan zijn geweest, het is zo lekker koel in ons huis. De wind waait daar nooit en de regen bereikt ons niet.”

“Je vindt het toch zeker niet erg om nat te worden van de regen?” vroeg Hilda.

“Oh nee!” zei de zeemeermin, “maar de regen doet ons pijn. Hij valt in kleine scherpe punten en voelt aan als kiezelstenen.”

“Hoe weet jij hoe kiezelstenen aanvoelen?”, vroeg Hilda.

“O, soms komen de nereïden ons lastig vallen; ze gooien kiezelstenen en roeren het water op zodat we niet kunnen zien.”

“Wie zijn de nereïden?” vroeg Hilda.

“Het zijn de zeenimfen, maar we laten de hondshaai ze wegjagen. Ze zijn erg jaloers op ons omdat we mooier zijn dan zij,” zei de zeemeermin.

Hilda dacht dat ze nogal verwaand was, maar de kleine zeemeermin leek zich helemaal niet bewust te zijn dat ze die indruk had gewekt.

“Hoe vindt je de weg naar huis nadat je op de top van de oceaan bent geweest?” vroeg Hilda.

“O, Vader Neptunus telt ons en als er iemand ontbreekt, stuurt hij een walvis om te spuiten. Soms stuurt hij er meer dan één, en wij weten dan waar we moeten duiken als we dat zien.’

“Wat eet je verder behalve broodjes met zeewier?” vroeg Hilda.

“Viseieren, en wat vis,” antwoordde de zeemeermin. “Als we een feestje hebben, eten we taart.”

“Waar haal je taart?” vroeg Hilda verbaasd.

“We maken het. We malen koraal tot meel en mengen het met viseieren. Dan doen we het in een schaal en sturen er een zeemeermin mee naar de top van de oceaan en ze houdt het in de zon totdat het bakt. We gaan naar de Golfstroom om druiven te plukken en we hebben zeeschuim en limonade om te drinken.”

“Limonade?” zei Hilda. “Waar halen jullie je citroenen vandaan?”

“Wel, wij hebben de zee-citroen!” antwoordde de zeemeermin, “dat is een kleine mosselvis in de kleur van een citroen.”

“Wat doe je op je feestjes want je kunt niet dansen?”, zei Hilda.

“We zwemmen op de muziek, cirkelen rond en duiken en glijden.”

“Maar de muziek? Waar haal je muzikanten vandaan?”, ging Hilda verder.

“We hebben genoeg muziek,” antwoordde de zeemeermin. “De zee-olifant trompettert voor ons, dan is er de zeenaald, de zwaardvis rent met zijn zwaard over de schubben van de zee-adder, de zeeschelpen klodderen in de zee, en al met al hebben we prachtige muziek. Maar het is al laat, en we moeten niet meer praten.” Dus de kleine zeemeermin krulde zich op en al snel sliepen ze.

De zon die door het raam scheen, maakte Hilda de volgende ochtend wakker en ze keek om zich heen. De zeemeermin was er niet meer, maar Hilda was er zeker van dat het geen droom was geweest, want ze vond stukjes zeewier op de vloer. Elke keer als ze met haar boot erop uit gaat, zoekt ze haar nieuwe vriendinnetje. En telkens als ze de walvissen ziet spuiten, weet ze dat ze vertellen dat het tijd is voor de zeemeerminnen om naar huis te komen.


Downloads