Er was eens een koopman die Mark heette. Hij had de nare eigenschap dat hij arme mensen niet uit kon staan.
Op een dag stonden er drie oude, arme bedelaars bij Mark aan de deur. Toen Mark zijn kwaadaardige honden wilde roepen, kroop zijn dochtertje Anastasia naar hem toe en zei: “Lieve papa, laat deze arme mannen vanavond bij ons slapen. Toe, doe het om mij een plezier te doen.” Mark was dol op zijn jonge dochtertje en kon het haar niet weigeren. De drie mannen mochten op zolder slapen. Die nacht, toen iedereen sliep, kroop Anastasia de zolder op. Daar zag ze de drie mannen in het midden van de kamer staan, ieder leunend op hun stokken.
“Wat voor nieuws is er?” fluisterde de oudste. “In het dorp hiernaast heeft boer Ivan zojuist zijn zevende zoon gekregen. Hoe zullen we hem noemen? Welk fortuin zullen we hem geven?” fluisterde de tweede. De derde fluisterde: “Noem hem Vassili en geef hem alle eigendommen van de harteloze man op wiens zolder we staan, degene die zijn honden op ons af wilde sturen.”
Toen pakten de drie mannen hun spullen en slopen stilletjes weg. Anastasia, die elk woord had gehoord, rende naar haar vader en vertelde hem alles. Mark wilde er meer van weten. Dus reed hij de volgende dag naar de priester van het nabije dorp. “Gisteren is er een jongen geboren,” zei de priester, “in het armste huis van het dorp. Ik heb hem Vassili genoemd. Hij is de zevende zoon en ze hebben nauwelijks geld om alle monden te voeden.”
Het hart van de koopman ging tekeer. “Ik zal zijn peetvader worden,” dacht hij bij zichzelf en hij regelde een doopfeest. Het kind werd gedoopt en Mark deed erg vriendelijk tegen Ivan, de vader van het kind. Na het feest sprak hij Ivan, en zei: “Kijk eens, mijn vriend. Je bent een arme man. Hoe kun je het je veroorloven om de jongen op te voeden? Geef hem aan mij en ik zal je duizend kronen geven.”
Ivan stemde uiteindelijk toe. Mark betaalde de man en reed naar huis. Na een paar mijl stopte hij. Hij droeg het kind naar een steile afgrond en liet het kind vallen, terwijl hij zei: “Zo en zie nu maar eens mijn eigendommen te nemen.” Kort daarna reisden enkele kooplieden langs dezelfde weg om Mark te ontmoeten en hem twaalfduizend kronen te betalen die ze hem schuldig waren. Toen ze langs de afgrond kwamen, hoorden ze een baby huilen. Toen ze gingen kijken, zagen ze een baby liggen. De kooplieden pakten het kind op en namen het mee.
De kooplieden vertelden Mark over hun bijzondere vondst. Mark, die direct vermoedde dat het om zijn petekind ging, zei: “Wat een aardig kereltje, als jullie hem aan mij geven, zal ik jullie schuld van twaalfduizend munten kwijtschelden.” De kooplieden waren daar erg blij mee.
’s Nachts sloot Mark het kind op in een ton en gooide het in de zee. Het vat dreef weg en kwam terecht in de buurt van een klooster. Monniken die op dat moment aan het vissen waren, hoorden het geluid van gehuil uit de voorbij drijvende ton komen. Groot was hun verbazing dat er een klein kind in zat. Toen de abt van het klooster het nieuws hoorde, besloot hij de jongen groot te brengen en gaf hem de naam Vassili.
De jongen groeide op tussen de monniken tot een slimme, vriendelijke en knappe jongeman. Niemand kon beter lezen, schrijven of zingen dan hij.
Het gebeurde rond deze tijd dat de koopman Mark tijdens een reis naar het klooster kwam. Toen hij het kerkgedeelte binnenging, zong op dat moment het koor. Eén stem was daarbij zo helder en mooi, dat Mark vroeg van wie het was. De abt vertelde hem over de wonderlijke manier waarop de jongen naar het klooster was gekomen en het was voor Mark duidelijk dat dit zijn petekind moest zijn. Hij zei tegen de abt: “ Nog nooit eerder heb ik iemand zo mooi horen zingen, en als hij zo slim is als u zegt, zal hij mij uitstekend bij mijn zaken kunnen helpen. Als u hem met mij mee laat gaan, zal ik uw klooster twintigduizend kronen schenken.”
De abt raadpleegde de andere monniken. Uiteindelijk stemden ze toe. Mark schreef een brief aan zijn vrouw en gaf deze aan Vassili mee. In de brief stond: “Als de bezorger van deze brief is gearriveerd, breng hem dan naar de zeepfabriek. Wanneer je langs de grote ketel komt, duw je hem erin. Als je niet doet wat ik vraag, zal ik heel boos worden, want deze jongeman zal ons ruïneren als hij blijft leven.”
Onderweg ontmoette Vassili drie bedelaars, die hem vroegen: “Waar ga je heen, Vassili?” “Ik ga naar het huis van De koopman Mark. Ik heb een brief voor zijn vrouw,” antwoordde Vassili. “Laat ons de brief zien.” Dat deed Vassili. De drie mannen bliezen erop en gaven de brief terug met de woorden: “Ga nu de brief aan de vrouw van Mark geven. We laten je niet in de steek.”
Vassili bereikte het huis en gaf de vrouw de brief. Toen ze het las, kon ze nauwelijks geloven wat erin stond. In de brief stond: “Als je deze brief ontvangt, regel direct een bruiloft en laat de bezorger de volgende dag trouwen met mijn dochter, Anastasia. Als je mijn bevelen niet opvolgt, zal ik heel boos zijn.” Ze riep haar dochter en toen Anastasia de bezorger zag, vond ze het helemaal niet erg om met hem te trouwen. De volgende dag waren ze getrouwd.
Op de dag dat Mark terugkeerde van zijn reizen, liepen ze hem allemaal tegemoet: zijn vrouw, zijn dochter en schoonzoon. Toen Mark Vassili zag, werd hij woedend. “Hoe durf je mijn dochter te laten trouwen zonder mijn toestemming?” riep hij naar zijn vrouw. “Ik heb alleen maar je bevelen uitgevoerd,” zei ze en ze gaf hem zijn brief. Hij las het en het was zeker zijn handschrift, maar niet zijn wens.
Er ging een maand voorbij en Mark was heel aardig voor zijn dochter en haar man. Aan het einde van de maand vroeg hij Vassili: “Ik zou graag willen dat je voor mij de Slangenkoning bezoekt. Hij woont in een land aan het einde van de wereld. Twaalf jaar geleden bouwde hij een kasteel op een land van mij. Ik wil dat je de huur voor die twaalf jaar vraagt. Ook wil ik dat je hem vraagt wat er is gebeurd met mijn twaalf schepen die drie jaar geleden naar zijn land zijn gevaren.”
Dus Vassili nam afscheid en begon aan zijn reis. Onderweg hoorde hij een stem uit een oude eik zeggen: “Vassili, waar ga je heen?” Vassili vertelde de eik wat hij ging doen. De eik zei: “ Als je er bent, vraag de koning dan meteen ook dit: De oude eik is verrot tot de wortels, halfdood maar nog steeds groen. Moet het nog veel langer op aarde blijven staan?”
Daarna kwam Vassili bij een rivier en stapte in een veerboot. De oude veerman vroeg: “Ga je ver, mijn vriend?” “Ik ga naar de Slangenkoning.” ‘Denk dan aan mij en zeg tegen de koning: “De veerman roeit al dertig jaar heen en weer. Moet de vermoeide oude man nog veel langer roeien?”
En hij liep verder. Na verloop van tijd kwam hij bij een smalle zeestraat en over de zee lag een grote walvis over wiens rug mensen liepen. Toen hij erop stapte, zei de walvis: ‘Vertel me waar je heen gaat.’
‘Ik ga naar de Slangenkoning.’
En de walvis zei: ‘Denk aan mij en zeg tegen de koning: ‘De arme walvis ligt al drie jaar over de zeestraat, en mannen en paarden hebben zijn rug bijna kapot getrapt. Moet hij daar nog veel langer blijven liggen?”
En Vassili ging verder tot hij bij een prachtig kasteel kwam. Hij liep naar binnen en trof er een mooi meisje op een bed aan. Zodra ze hem zag, zei ze: “Oh, Vassili, wat brengt jou naar deze vervloekte plek?”
Vassili vertelde haar waarom hij was gekomen en alles wat hij onderweg had meegemaakt. Het meisje zei: “Je bent hier niet gekomen om zaken voor de koopman te regelen, maar voor je eigen vernietiging. De slang zal je verslinden.” Meer kon ze niet zeggen, want het kasteel begon te schudden en te kreunen. Het meisje verstopte Vassili in een kist onder het bed en fluisterde: “Luister waar de slang en ik over praten.” Toen stond ze op om de Slangenkoning te ontvangen.
De Slangenkoning stormde woest de kamer binnen. Het mooie meisje ging naast hem zitten en streelde zijn afschuwelijke hoofd en zei met een lieve stem: “Je weet alles van de wereld. Nadat je wegging, had ik een droom. Kun je me vertellen wat het betekent?”
“Wat voor droom, vertel het me maar,” siste de Slangenkoning.
“Ik droomde dat een eik tegen me zei: ‘Vraag de koning dit: mijn wortels zijn verrot, halfdood, en toch groen. Hoe lang moet ik nog op aarde blijven staan?”
“Het moet blijven staan tot iemand komt en het omduwt. Dan zal het vallen. Onder zijn wortels zal meer goud en zilver worden gevonden, dan zelfs De koopman Mark bezit,” zei de Slangenkoning.
“Toen droomde ik dat ik bij een rivier kwam, en de oude veerman zei tegen mij: “Ik roei al dertig jaar heen en weer. Moet de oude, vermoeide man nog veel langer roeien?”
“Dat hangt van de man zelf af. Als iemand in de boot stapt om overgezet te worden, hoeft de veerman alleen maar de boot af te duwen en weg te lopen. De man in de boot zal dan zijn plaats moeten innemen.”
“En als laatste droomde ik dat ik over een brug liep, die gemaakt was van de rug van een walvis. En de vis vroeg me: ‘Ik lig hier al drie jaar uitgestrekt en mijn rug doet zeer van alle mensen die over me gelopen hebben. Moet ik hier nog veel langer blijven liggen?”
“Hij zal daar moeten blijven liggen tot hij de twaalf schepen van De koopman Mark heeft uitgespuugd die hij drie jaar geleden heeft opgeslokt. Dan kan hij terug in zee duiken en zal zijn rug genezen.”
De Slangenkoning sloot zijn ogen en begon luid te snurken. Het meisje bevrijdde Vassili uit de kist en wees hem een deel van de weg terug. Toen hij de walvis bereikte, vroeg deze: “Heb je aan me gedacht?” Vassili zei: “als ik aan de overkant ben gekomen, zal ik het je vertellen. Daar aangekomen, zei Vassili tegen de walvis: “Spuug de twaalf schepen van De koopman Mark uit die je drie jaar geleden hebt opgeslokt. De walvis rees zichzelf op en spuugde alle twaalf schepen en hun bemanning uit. Toen voelde hij zich prima en sprong in de zee om zijn eigen weg te gaan.
Vassili ging verder tot hij de veerboot bereikte. De oude veerman vroeg hem: “En, heb je aan mij gedacht?” En Vassili zei: “Ja, zodra ik de overkant heb bereikt, zal ik je vertellen wat je wilt weten. Toen ze waren overgestoken, zei Vassili: ‘Laat de volgende man die komt in de boot blijven, maar stap je aan wal.. .duw je boot af en je zult vrij zijn. Een andere man zal je plaats innemen.
“Daarna bereikte Vassili de oude eik. Hij duwde hem en hij viel om. Daar bij de wortels zag Vassili meer goud en zilver dan zelfs de koopman Mark had. En op dat moment kwamen de twaalf schepen die de walvis had uitgespuugd met hem meevaren. Op het dek van het eerste schip stonden de drie bedelaars, en ze zeiden: “De hemel heeft je gezegend, Vassili.” Toen verdwenen ze en hij zag ze nooit meer.
De matrozen droegen al het goud en zilver in het schip en namen Vassili aan boord. Mark was woest en stapte op zijn paard om zelf de Slangenkoning te bezoeken. Toen hij de rivier bereikte, sprong hij in de veerboot. De veerman stapte echter niet in, maar duwde de boot af…
Vassili had gelukkig huwelijk met zijn vrouw en ook zijn vriendelijke schoonmoeder woonde bij hen. Hij zorgde goed voor de armen en gaf ze eten en kleding. En Mark brengt al jaren mensen over de rivier. Zijn gezicht is gerimpeld en zijn haar en baard zijn sneeuwwit. Maar hij roeit door, en door en door…..