IJzige en scherpe Noordenwind floot door het bos waar de bomen en bloemen geduldig wachtten op de komst van mevrouw Lente. Jack Frost was opgetogen! Neergestreken op de bovenste takken van de grote bomen lachte hij vrolijk: “Ha! Haha! De oude vader Winter is vast vergeten dat het bijna april is. Ik zal hem er niet aan herinneren. Ze zeggen dat mevrouw Lente, die wacht in De Wilde Bloemen Vallei, al ongeduldig wordt!”
“En ik ook”, fluisterde Moeder Esdoorn tegen haar buurvrouw Dame Eik. “Ik heb mijn baby’s veel leuke verhalen verteld over mevrouw Lente en haar metgezel Blije Zonneschijn. Ik ben bang dat ik ze niet veel langer in hun donkere wiegjes kan houden.”
“Oh! Probeer ze nog een paar dagen te wiegen”, zei Dame Eik. “Weet je nog welke problemen die onbeschofte Jack Frost vorig jaar veroorzaakte. Zolang hij hier is, staat hij erop om met alle baby’s van het bos te spelen. Ik zou willen dat mevrouw Lente hem kwam zeggen dat hij weg moest gaan.”
“Hij zal niet weggaan zolang zijn dappere broer Noordenwind hier is”, zuchtte Zilverberk.
“Maak je geen zorgen”, zei Dame Eik. “Ik ben er zeker van dat we niet lang meer hoeven te wachten. Ik zag gisteren Blije Zonneschijn dansen aan de rand van het bos. Ik voel me behoorlijk hoopvol.”
“Oh, wat zal ik blij zijn om het lied van de Lijster weer te horen”, zei Zilverberk.
“En de blije kinderstemmen! Ze zijn sinds het notenseizoen niet meer in het bos geweest”, zei Dame Eik. “Ik weet zeker dat ze ernaar verlangen om weer te komen.”
Mevrouw Lente wachtte al een tijdje in de Wilde Bloemen vallei aan de rand van het bos. Een paar dagen geleden waren de kinderen daar bloemen komen plukken.
“Nergens een vogel of bloesem. Kijk eens hoe bruin en kaal de grond is!” zei een.
“En Pasen is bijna hier. Ik vraag me af waarom mevrouw Lente zo laat is!” zei een ander.
“Misschien is ze ons vergeten”, zei een kleine metgezel.
“Ik ben erg teleurgesteld. Vorig jaar rond deze tijd was dat veld helemaal blauw met viooltjes. Kom, laten we naar huis gaan!” En weg renden de kinderen.
“Ik zal nu niet langer meer wachten”, zei mevrouw Lente. “Kom, Blije Zonneschijn.”
Weg danste Blije Zonneschijn en mevrouw Lente volgde in een mooie jurk van groen en wit.
Zwaaiend met haar zilveren toverstok over de oever van de Wilde Bloemen vallei fluisterde ze: “Klaar, viooltjes; kom, blauwe ster; mijn lieve Anemoon, kom naar buiten. Ah, dappere Arbutus, ik zie dat je me verwachtte. Dacht je dat ik nooit zou komen, mijn sierlijke lenteschoonheid?”
Wat zag mevrouw Lente er gracieus uit terwijl ze hier en daar met haar toverstaf door het bos zwaaide. Overal waar ze bukte en de bruine aarde aanraakte, verscheen vers gras. Toen ze op de grote boomstammen tikte, werden de kale takken onmiddellijk bedekt met zacht groen.
“Zing, Blije Zonneschijn, dans en zing!” riep mevrouw Lente naar haar vriendin.
Blije Zonneschijn zong een prachtig lied. Het klonk zoet door het bos en echode ver weg over de heuvels in het zuiden waar de vogels geduldig op de roep wachtten. Wat kwamen ze graag! Mees, Merel en Lijster en Winterkoninkje, alle bosvogels beantwoordden het lentelied van Blije Zonneschijn.
“Eindelijk zit mijn werk erop!” zei mevrouw Lente verheugd.
“Wanneer komen de kinderen?” vroeg Dame Eik.
“Ik zal ze een bericht sturen dat ik er ben. Robin Roodborstje, breng jij een lenteboodschap naar de kinderen? Ik weet zeker dat ze de mooie bloesems willen zien en de lieve vogeltjes willen horen zingen.”
“Mevrouw Lente”, zei Robin Roodborstje, “ik ben bang dat ik vandaag niet kan gaan. Zie je, mijn vrouw en ik bouwen een zacht warm nest in de eikenboom. We zijn erg laat dit jaar.”
“Ik vraag me af waar ik een andere boodschapper kan vinden.”
“Ik denk dat Rode Vos voor jou zou gaan,” antwoordde Robin Roodborstje. “Kijk, daar komt hij aan.”
“Wil jij de kinderen laten weten dat ik ben gekomen, Reinaard?” vroeg mevrouw Lente.
“Oh, ik zou graag gaan, maar de mensen zouden waarschijnlijk denken dat ik hun kippen kom stelen. Ik geloof dat Zwarte Beer een betere boodschapper zou zijn. Ik zal rennen en hem vragen om te gaan.”
Maar Reinaard kwam terug met het antwoord dat Zwarte Beer bang was dat hij de kinderen teveel zou laten schrikken.
“Wie wordt dan mijn boodschapper?”, zuchtte mevrouw Lente.
Robin Roodborstje hield zijn hoofd schuin en keek heel bedachtzaam. Toen zei hij: “Ik geloof dat Konijntje kan gaan; Ik zag hem nog maar net voorbij huppelen. Ik zal hem roepen.”
Op het fluitsignaal van Robin kwam Konijntje uit de bosjes springen.
“Konijn, ik wil dat je een boodschap brengt aan de kinderen in de stad. Ga ze alsjeblieft vertellen dat de lente is aangebroken.”
“Een bericht brengen naar de stad, mevrouw Lente!” riep Konijn uit, terwijl hij zijn oren rechtop zette. “Vraag me alsjeblieft iets anders te doen dan dat! De honden zouden me kunnen pakken! Ze blaffen zo fel! En stoute jongens kunnen me achtervolgen! Ik weet zeker dat ik nooit meer terug zou komen!” Konijn liet zijn stem zakken en keek snel alle kanten op. Mevrouw Lente was verbaasd.
“Konijntje”, zei Robin, “wil je ‘s nachts gaan? Je weet dat de honden en jongens dan gaan slapen en jij kunt zo zacht huppelen dat ik zeker weet dat ze je niet zouden horen. Trouwens, je oren zijn erg scherp.”
“Nou, misschien kan ik om middernacht gaan”, zei Konijn peinzend. “Maar hoe kan ik een bericht naar de kinderen brengen zonder ze wakker te maken?”
“Oh, ik verzin wel iets”, zei mevrouw Lente. “Ontmoet me iets voor twaalf uur in de Wilde Bloemen vallei. Dan zal ik je mijn plan vertellen.”
“Ik zal komen”, zei Konijn.
Mevrouw Konijn maakte een prachtige mand van takjes en bladeren en grassen. Ze bekleedde het met het zachtste mos. Rondom de top plaatste ze een krans van wilde bloemen. En toen de vogels hoorden dat ze een bericht naar de kinderen stuurde, wilde iedereen haar helpen. Dus stuurden ze mooie kleine eieren in alle kleuren – groenachtig blauw, bruin, wit en gevlekt. Wat zagen ze er mooi uit liggend op het bed van mos en bloemen.
Even voor middernacht kwam Konijn naar de Wilde Bloemen vallei.
“Ik ben er klaar voor”, zei mevrouw Lente. “Kijk, Konijntje, hier is een mand. Wees voorzichtig met deze kostbare eieren. Als je bij een huis komt waar een klein kind woont, haal dan een beetje mos eruit en maak er een klein nest van”, zei mevrouw Lente, terwijl ze snel een mosnestje maakte en aan het konijn liet zien. “Stop dan in elk nestje een wilde bloem en een ei. Laat een ei achter voor elk kind in huis.”
“Ja, ik begrijp het, mevrouw Lente”, zei Konijn. “Wat is het nest mooi!” En weg sprong hij.
Op Paasmorgen maakte Blije Zonneschijn de kinderen vroeg wakker.
“Kijk, ik heb dit mosnestje op de stoep gevonden”, riep een van hen. “Er zit een wilde bloem in en drie gekleurde eieren. Kijk hoe prachtig!”
“Een ei voor ieder van ons!” zei een ander. “Ik vraag me af wat het betekent.”
“Ik weet het, ik weet het”, zei broertje. “Er zijn konijnensporen op het pad. Hij moet het nest naar ons hebben gebracht. Misschien kwam hij ons vertellen dat het lente is.”
“Natuurlijk deed hij dat!” riepen de kinderen, in hun kleine handjes klappend van plezier. “Konijn was de boodschapper van de lente.”
De kinderen renden naar het bos en riepen: “De lente is hier, de lente is hier. Het paaskonijn bracht ons de boodschap!”