De weggelopen prinses van Winterslaap stad

Er was eens, aan de oevers van een rivier die door een door bergen omzoomde vlakte naar de zee stroomde, een stad van de wijste mensen ter wereld. In plaats van de winter door te brengen zoals anderen deden, ineengedoken bij rokerige vuren, bevriezende oren en neuzen, zich opeenhopend in een warboel van kleren, en boos bij het ontbijt, trokken deze verstandige mensen zich gewoon terug in hun woningen, sloten hun deuren, trokken hun gordijnen, deden hun slaapmutsen op, kropen in bed en sliepen de winter weg. De noordenwind huilde daar om de huizen heen en wekte geen burger uit zijn dromen; op het lege marktplein en de stille straten lag de sneeuw onbetreden. Maar als de bladeren zo groot waren als het oor van een muis en de zingende vogels waren teruggekeerd van hun winterbedevaart, werden de slaperige burgers wakker, wreven in hun ogen, strekten hun armen en kwamen geeuwend om hun ramen te openen voor de zon en de lente.

De koning van deze opmerkelijke stad, had drie kinderen, van wie de twee oudste zoons waren en de jongste een dochter. De twee zonen gedroegen zich perfect en koninklijk, terwijl hun zus, prinses Theolette, zo eigenzinnig en levendig was als een bergvogel.

Op een dag, laat in de herfst, besloot Theolette, die weinig te doen had, een ​​bezoek te brengen aan de koninklijke bibliotheek. Het was daar heel stil, de rode herfstzon scheen door de grote ramen, een miljoen stofdeeltjes dansten in de brede, rossige straal, en Theolette, opgerold in een enorme roodleren fauteuil, had grote moeite om wakker te blijven. Maar toen vielen haar ogen op een groot groen boek getiteld Wintertijd. Ze nam het boek op schoot.

Tot haar teleurstelling was het boek geschreven in een andere taal, maar de foto’s – ze zouden iedereen uit de slaap hebben gehouden! Er waren foto’s van besneeuwde bergtoppen, van heldere, bevroren meren met schaatsende mensen, van aanvallen op sneeuwforten, van sneeuwstormen. En hoewel Theolette nog nooit de winter of sneeuw of ijs had gezien en sommige foto’s niet begreep, snapte ze dat het iets vreemds, nieuws, en wonderbaarlijks was. En toen besloot ze weg te rennen tijdens de winterslaap, om de winterwereld te zien en terug te keren voordat de stad wakker werd voor de komst van de lente!

De dagen werden korter en de koude nachten langer, en weldra was de grote dag van de winterslaap nabij. Een trompettist, geplaatst in de toren van dromen, riep bij zonsopgang de stad tot leven voor de laatste ochtend; en al snel begon er een gemompel van drukte en voorbereidingen op te stijgen uit elk huishouden in de stad.

Bij zonsondergang werd, zoals altijd, de slaapwet vanaf een balkon van het paleis aan de mensen voorgelezen. Deze wet, riep alle burgers op om te gaan slapen, en reciteerde de vreselijke straffen die je kon krijgen als je wakker zou durven blijven. Toen de bijeenkomst was afgelopen en de straten leeg waren, afgezien van een haastige burger of twee die een late boodschap had gedaan, werden de poorten gesloten en het water van de rivier veranderde in een gracht rond de stad.

De betoverde klokken van de slaap zouden om middernacht klinken.

Na het bijwonen van de ceremoniële goedenacht van de koninklijke familie, haastte Theolette zich naar haar eigen kamer. “Ik mag nu niet in slaap vallen,” zei ze, “want als ik dat doe, slaap ik tot de lente!” En met een hart dat bonkte in de duisternis, wachtte ze tot middernacht.

Plotseling sloeg de eerste waarschuwingsbel. Nachtmuts op!

En, na een pauze, klonk de tweede bel. Licht uit! Theolette ging in een grote stoel zitten, stond op, liep rond, ging weer zitten en stond weer op. Zou de derde bel nooit rinkelen?

Iedereen naar bed! – dreunde de derde bel. Theolette legde haar vingers tegen haar oren.

Toen het klokkenspel eindelijk was afgelopen, ging Theolette naar haar raam, trok het gordijn opzij en keek uit over de stad, slapend in het sterrenlicht. Hoe vreemd en stil waren ze, die donkere straten. Plots slaakte de prinses een kleine kreet van verbazing!

Ver weg aan de andere kant van de slapende stad, in een huisje bij de muur, glom een geel licht! En nu bewoog het licht, ging van raam naar raam, verdween, verscheen weer en verdween weer.

Er was nog iemand wakker in de stad! Wie zou het kunnen zijn?

Verbaasd, maar niet bang, ging de prinses naar haar kleerkast en deed een rood jachtjurkje aan en petje op. Toen wierp ze haar warmste mantel over haar schouders en nam een brandende kaars mee en liep van haar kamer de grote trap af naar de paleisdeur. Theolette deed voorzichtig de deur open en stapte de donkere straat in.

Alles leek in orde; de poorten waren op slot en de ophaalbrug van de gracht was omhoog. Theolette luisterde naar een voetstap of een geluid, maar hoorde alleen het zuchten van de nachtwind en het rimpelen van water in de gracht. Gerustgesteld door de stilte liet de prinses de ophaalbrug zakken, opende de grote poort met haar vaders eigen sleutel en sloot die achter zich. De weggelopen prinses liep dapper het donkere en eenzame land in.

De volgende ochtend, kwam de prinses aan in een plattelandsstad net over de grens van het rijk van haar vader, en daar zocht ze een herberg op en maakte ze voorbereidingen voor haar tocht. Van de gastheer kocht ze een klein wit paard en een warm kleed van boerenwol. De avontuurlijke Theolette galoppeerde zo de winterse wereld in. En wat haar is overkomen, zul je spoedig horen.

Wat was het een prachtige tocht door de wereld van ijs en sneeuw! Ik wou dat ik tijd had om je te vertellen over alles wat ze zag en deed, over hoe de eerste sneeuwstorm haar zo beviel dat ze bijna de weg kwijtraakte in de werveling van de vlokken, over haar eerste blik op een stukje ijs, over haar bezoek aan het winterfestival van de Fee van de Sneeuw, hoe ze het menuet danste op het ijsberenbal, en hoe ze Aldebaran, het schaatspaard, op en neer bereed over de ijsmeren van de wildernis. Wit als sneeuw was dit wonderbaarlijke dier, en van blauw leer met een witte rand waren zijn zadel en hoofdstel. Je had hem moeten zien schaatsen over de meren, nu eens uithalend met deze hoef, dan weer met die; hij hield zijn hoofd hoog, zijn lange zijdeachtige staart wapperde in de wind. En Theolette dacht, terwijl ze reed, aan het oude boek in de koninklijke bibliotheek en aan de Stad van de Winter Slaap ver weg.

Maar de winter begon tot een eind te komen en Theolette wist dat ze onmiddellijk terug moest komen. Toen ze de grens van haar vaders land naderde, sprong een bende rovers plotseling uit een bos op haar af, bond haar stevig vast en haastte haar naar hun kasteel met de bedoeling losgeld te eisen. Daar aangekomen duwden ze de prinses een torenkamer in en sloegen en sloten de zware eikenhouten deur achter zich.

Vanuit haar raam in de toren kon Theolette de hoofdweg zien die door de beboste laaglanden naar het kasteel leidde, en de stroom van een rivier – inderdaad de rivier die langs de muren van de Stad van de Winterslaap stroomde. Met elk warm en zonnig uur verdreef de lente de oude winter van het land, boomknoppen ontsloten zich, kikkers stroomden in kleine triomf uit elk moeras, en er waren heerlijke geuren in de lucht.

“Het ontwaken van de lente is nabij”, dacht Theolette. “Wat zal ik doen?”

Maar toen op een dag hoorde de troosteloze prinses op de weg beneden een stem een lied van haar eigen land zingen. Het was een lied over een soldaat die in de oorlogen had gevochten en in de lente was teruggekeerd om de aarde te ploegen die hij had liefgehad en verdedigd. En bij het horen van het lied slaakte Theolette een vreugdekreet en rende naar het raam. Een jongen stond op de hoofdweg direct onder het raam; hij had de kreet gehoord en stond naar de muur te kijken.

“Vertel me wie je bent” riep Theolette.

Hierop antwoordde de jongen dat hij slechts een student was die weggelopen was uit de stad van de winterslaap. En Theolette herinnerde zich het licht dat ze in het oude huis bij de stadsmuur had gezien.

Theolette vertelde de jongen van haar avonturen en smeekte hem om haar te helpen. Omdat hij een slimme en dappere jongen was, slaagde hij erin de rovers diezelfde avond nog van het kasteel weg te lokken en een opgerold touw naar de prinses te gooien. En zo kwam de avontuurlijke Theolette naar beneden.

Samen renden ze naar de rivier waar een boot lag te wachten. Maar de boot was enkel groot genoeg voor een passagier!

“Stap in”, zei de jongen. “En je zult snel in de stad zijn.”

“Maar jij dan?” zei Theolette. “Je komt nu te laat terug en het zal bekend worden dat je weg was.”

“Wees niet bang, prinses,” antwoordde de student met een glimlach. ‘Er is nog tijd, en ik zal me haasten. Eerlijk gezegd heb ik me sowieso nooit thuis gevoeld in de sta. Schiet op, want de rovers zullen spoedig terugkeren.”

Net toen de dageraad roze en grijs over het oosten trok, kreeg de prinses de stad van haar vader in het oog. De ophaalbrug was nog neergelaten over de gracht, de stad was nog verzegeld in haar winterdroom.

Theolette rende naar het paleis en ging naar haar kamer. Ze trok gauw haar pyjama aan en kroop in haar bed. Ze was zo vermoeid dat haar hoofd het kussen nauwelijks had aangeraakt voordat ze in diepe slaap was.

Toen ze haar ogen weer opendeed, was er een hele dag en een nacht verstreken, was de stad uit de winterslaap opgestaan en stond haar moeder met een geamuseerde glimlach over haar heen gebogen. Luid en duidelijk rinkelden de zilveren klokken van het ontwaken van de lente boven de stad.

“Jeetje, Theolette,” zei haar moeder, “maar wat ben jij een slaper! Ik heb je de afgelopen tien minuten door elkaar geschud. Sta op en draag je rozenjurk naar het grote lenteontbijt.”

Even later zat Theolette, die zich een beetje verbijsterd voelde, aan het ontbijt met haar vader, moeder en broers. En daar vertelde de prinses hun het hele verhaal van haar weggelopen avonturen. Tot haar verbazing geloofde ze haar verhaal niet!

“Je hebt gedroomd, Theolette,’ zei haar vader, hoofdschuddend.

Weken gingen voorbij en Theolette kon niemand vinden die haar verhaal geloofde. Moe van het aandringen en geschokt door het ongeloof van degenen om haar heen, begon de prinses zich in haar eigen hart af te vragen of het niet allemaal een droom was. Er bleef niets van over, en het leek wel een droom!

De ouders van Theolette begonnen zich zorgen te maken. Ze had haar hoofd laag, haar ogen waren vol twijfel en herinneringen, ze mijmerde de hele dag, en werd heel bleek. De wijze mannen van de koning adviseerde haar op een lang bezoek te sturen naar haar tante, de koningin van de Gouden Berg. Op de ochtend van vertrek liep Theolette naar de grote staatszaal om afscheid te nemen.

“Een droom; was het maar een droom?” dacht Theolette. En ze zag weer de winterwereld, en het ijsberenbal, met de kaarsen brandend in kroonluchters van ijspegels, en het schaatspaard, en de jongen die haar van de rovers had gered. Was het misschien maar een droom?

Opeens hoorde iedereen in de staatszaal een stem zingen. En de stem zong een lied van een soldaat die in de oorlogen had gevochten en in de lente was teruggekeerd om de dierbare aarde te ploegen die hij had liefgehad en verdedigd. Er viel een stilte over de verbaasde mensen.

“Snel!” riep Theolette, bleek als sneeuw. “Breng de zanger hier voor mij!”

Een groep bewakers rende door de deur om haar bevel uit te voeren. Even later kwamen ze terug met de student die Theolette van de rovers had gered! Hij was erg bleek, er zaten handboeien om zijn polsen en twee stevige bewakers stonden naast hem. En terwijl hij Theolette aanschouwde, hield de jongen zijn adem met een schok in en ontmoette haar blik met vreemde ogen.

“Spreek! Wat betekent dit? Wie is deze kerel?” riep de koning, terwijl hij opstond van zijn troon.

“Deze jongen is een student van de Universiteit van Dromen die de wet van de slaap niet gehoorzaamde en wegliep uit de stad. Hij werd gevangengenomen toen hij probeerde terug te keren na het ontwaken in de lente, voor het Hof van Dromen gebracht en veroordeeld tot het betalen van de boete. We waren met hem op weg naar de kerkers onder de rivier toen de koninklijke wacht ons omsingelde en ons hierheen leidde. Wat wilt u, koning?”

“Mijn wil is dat het oordeel wordt gehoorzaamd”, antwoordde de koning. “Leid hem naar de kerkers!”

‘Nee, vader!’ riep Theolette. ‘Als hij schuldig is, ben ik dat ook! Ook ik was ongehoorzaam aan de wet; Ik ben ook weggelopen. Dit is de dappere jongen die me heeft gered van de rovers. Oh, wil je me nu niet geloven? Het is geen droom – het is nooit een droom geweest!”

Plotseling hoorde ze een fanfare van trompetten. “Een koninklijke bezoeker!” riep de koning uit. “Wat kan dit betekenen?”

De grote poorten van de zaal zwaaiden open en een andere koning kwam binnen.

“Koning van de stad van de winterslaap,” riep de nieuwkomer, “hoor mij, want ik ben van ver gekomen en in grote haast. Ik ben de koning van het noorden en ik zoek mijn enige zoon, prins Florimond, die twintig jaar geleden uit zijn wieg is gestolen. De Fee van de Eilanden heeft onthuld dat ik hem hier zal vinden. Hij woont in een huis bij de stadsmuur en is een student op de Universiteit van Dromen.”

“Florimond?” riep de directeur van de universiteit, terwijl hij naar voren stapte, “er is maar één Florimond in de stad en dat is deze jongeman!” En iedereen zag meteen dat de koning en de weggelopen student inderdaad vader en zoon waren. De weggelopen jongeman werd direct gratie verleend. Toen dit was gebeurd, riep de koning een feest van drie dagen uit.

Op de laatste avond van het festival liepen Florimond en Theolette alleen naar een groot balkon en keken uit over de stad, de rivier en de door de bergen omcirkelde vlakte. Het was midzomeravond, de warme nacht was zoet met de geur van vele bloemen, en de muziek van luiten en gamba’s klonk zwak door de aangename lucht.

“Het was niet gek dat ik wegliep”, zei de prins lachend, “aangezien ik nooit als een winter slaper geboren ben!”

“De winter – ah, wat was het leuk allemaal!” antwoordde Theolette. “Ik vraag me af of ik het ooit nog zal zien.”

“Je zult het elk jaar zien als je toestemt Prinses van het Noorden te zijn,” antwoordde Florimond met een glimlach. En toen en daar zwoeren de twee weglopers hun trouw. Toen de bruiloft voorbij was, keerde Florimond terug naar zijn eigen land en nam Theolette mee en daar leefden ze nog lang en gelukkig!


Downloads