De Theeketel

Lang geleden, naar ik gehoord heb, woonde in de tempel van Morinji, in de provincie Kotsuke, een heilige priester.

Er waren drie dingen bijzonder aan deze eerwaarde man. Ten eerste beoefende hij meditaties, en hij hield van vieringen, vormen en doctrines. Hij was een geweldige man voor de Heilige Sutra’s en wist veel van vreemde en mystieke zaken. Verder had hij zelf een voortreffelijke smaak. Niets beviel hem zo goed als de oude theeceremonie Cha-no-yu, dit is een Japanse traditie waarin het drinken van thee tot een kunstvorm is verheven. Verder kende hij beide kanten van een koperen munt goed genoeg en hij hield van een koopje.

Dus niemand was zo blij als hij toen hij op een dag een oude theeketel vond. De ketel was roestig en vuil en stond half vergeten in een hoek van een arme winkel in een achterstraat van zijn stad.

“Het is een lelijk stuk oud metaal”, zei de heilige tegen de winkelier, “maar het zal goed genoeg zijn om mijn nederige druppel water van de avond te koken. Ik geef je er drie rin voor (een rin is een Japans muntstuk). Dat deed hij en hij nam, verheugd, de ketel mee naar huis. De ketel was een mooi stuk, gemaakt van brons en precies geschikt voor de Cha-no-yu.

Een beginneling schrobde en boende de ketel schoon tot hij deze weer blonk en er zo mooi uit zag als je je maar voor kunt stellen. De priester draaide de ketel heen en weer en hield hem ondersteboven. Hij keek er in en tikte erop met zijn vingernagel. Hij glimlachte. “Een koopje”, riep hij, “een koopje!” en wreef in zijn handen. Hij zette de ketel op een kist die bedekt was met een paarse doek. Hij keek er zo lang naar dat hij in zijn ogen wreef en ze daarna helemaal sloot. Zijn hoofd zakte naar voren en hij sliep.

En toen, geloof me, gebeurde er iets wonderlijks. De theeketel bewoog, hoewel er geen hand in de buurt was. Een harig hoofd, met twee heldere ogen, keek uit de tuit. Het deksel sprong op en neer. Toen verschenen er vier bruine, harige poten en een fijne borstelige staart. Binnen een minuut was de ketel uit de doos en ging rond en rond door de kamer, kijkend naar alles om zich heen.

“Dit is een zeer comfortabele kamer”, zei de theeketel.

Blij om zo goed gehuisvest te zijn, begon de ketel al snel behendig te bewegen en te dansen. Ook begon hij uit volle borst te zingen. In de kamer ernaast waren drie of vier nieuwelingen aan het studeren. “De oude man is levendig”, zeiden ze, “luister maar, waar zou hij toch mee bezig zijn?” En ze lachten in hun mouwen.

Maar, bij de genade van de hemel, wat hoorden ze toen. De theeketel maakte vreselijke geluiden: knal, knal, plof, plof, plof!

De nieuwelingen stopten al snel met lachen. Eén hen schoof het papieren gordijn opzij en gluurde erdoorheen.

“Arah, de duivel en alles zit erin”, jammerde hij. “De oude theeketel van de meester is veranderd in een soort das. Moge de Goden ons beschermen tegen hekserij anders zullen we verloren gaan.”

“En ik heb het nog geen uur geleden daar doorzocht”, zei een andere nieuweling, en hij viel op zijn knieen om de Heilige Sutra’s te reciteren. Een derde nieuweling lachte. “Ik wil dat rare wezen weleens nader bekijken”, zei hij.

Dus de meeste nieuwelingen lieten hun boeken in een oogwenk achter en joegen achter de theeketel aan om hem te vangen. Maar zou dat ze lukken? Ze hadden niet de minste kans. De theeketel lachte en sprong en vloog de lucht in. De nieuwelingen haastten zich alle kanten op, uitglijdend op de matten. Ze kregen het er warm van en raakten buiten adem.

“Ha, ha, ha!”, lachte de meesterlijke theeketel, “pak me dan als je kan”! Weldra werd de priester wakker. Hij was nog rozig van de slaap. “Wat betekent deze herrie?”, zei hij, “het stoort mij tijdens mijn heilige meditaties en rituelen.”

“Meester, meester”, riepen de nieuwelingen, hijgend van opwinding terwijl ze van verbazing hun wenkbrauwen optrokken. “Uw theeketel is betoverd. Het was niets minder dan een das in plaats van een theeketel. En niemand zou het geloven maar de ketel heeft ons zelfs laten dansen.”

“Zeg geen onzinnige dingen”, zei de priester, “behekst? Niet in het minst. Kijk maar, hij staat gewoon op zijn doos, precies waar ik hem heb neergezet. Het is een lekkere stille rustige ketel.”

En ja hoor, de ketel stond gewoon op zijn plek en keek zo onschuldig als maar kan. Er was zelfs geen haar van een das in de buurt. Het waren nu de nieuwelingen die er dwaas uitzagen.

“Een waarschijnlijk verhaal inderdaad”, zei de priester. “Ik heb gehoord van een stamper die vleugels kreeg en wegvloog, afscheid nemend van zijn vijzel. Dat is voor ieder mens gemakkelijk te begrijpen. Maar een ketel die in een das veranderd? Nee, nee dat heb ik nog nooit gehoord. Kom, keer terug naar jullie boeken, mijn zonen. En ga bidden om behoed te worden voor de gevaren van illusie.”

Diezelfde nacht vulde de heilige man de ketel met water uit de bron en zette hem op het houtskoolvuur. Hij wilde water koken voor zijn kopje thee. Toen het water begon te koken huilde de ketel: “Ai, Ai, de hitte van de Grote Hel, Ai, Ai!” De ketel verloor geen tijd maar sprong zo snel als hij kon van het vuur.

“Tovenarij”, riep de priester. “Zwarte magie! Een Duivel, een Duivel, een Duivel! Help, help, help, wees mij alstublieft genadig.” De lieve goede man was doodsbang. Alle nieuwelingen kwamen aanrennen om te zien wat er aan de hand was.

“De theeketel is betoverd”, hijgde de oude man. “De ketel is een das geworden, het is zeker een das….hij spreekt en springt door de kamer.”

“Nee, meester”, zei een nieuweling, “kijk maar eens de ketel staat rustig op zijn kist. Het is een goed en stil ding. Nee meester, de theeketel is niet betoverd.” En ja hoor, zo was het ook, de ketel stond rustig op zijn kist. “Eerwaarde heer”, zei de nieuweling, “laten we allemaal bidden om behoed te worden voor de gevaren van illusie.”

De priester verkocht de ketel aan een ketellapper en kreeg er twintig koperen munten voor. “Het is een machtig mooi stuk brons”, zei de priester. “Let op, ik geef het aan jou, maar ik kan je niet zeggen waarom jij de gelukkige bent.” Ah, de ketellapper was wel in voor een koopje. Hij was een gelukkig man nu en droeg de ketel naar huis. Hij draaide de ketel heen en weer, ondersteboven en keek erin.

“Een mooi stuk”, zei de ketellapper, “echt een goed koopje.” Toen hij die avond naar bed ging, zette hij de ketel bij hem neer, zodat hij deze ‘s morgens als eerste weer zou zien. Hij werd om middernacht wakker en ging naar de ketel kijken bij het heldere licht van de maan. Weldra bewoog de ketel, hoewel er geen hand in de buurt was. “Vreemd,” zei de ketellapper; maar hij was een man die de dingen nam zoals ze kwamen. Een harig hoofd, met twee heldere ogen, keek uit de tuit van de ketel. Het deksel sprong op en neer. Er verschenen vier bruine en harige poten en een fijne borstelige staart. Het kwam heel dicht bij de ketellapper en legde een poot op hem.

“Wat zullen we nu krijgen”, zei de ketellapper. “Ik heb geen kwade bedoelingen”, zei de theeketel. “Nee?”, vroeg de ketellapper. “Maar ik word graag goed behandeld. Ik ben een theeketel van een das“, zei de theeketel.

“Ja, zo lijkt het te zijn”, zei de ketellapper. “In de tempel lachten ze me uit, ze sloegen me en ze staken me in het vuur. Ik kon daar niet tegen, weet je”, zei de ketel. “Maar ik hou wel van jouw geest”, zei de ketellapper. “Ik denk dat je je bij mij wel thuis zult voelen.” – “Zal ik je in een lakdoos bewaren?” vroeg de ketellapper.

“Doe geen moeite, houd me liever bij je. Laten we af en toe eens praten. Ik ben dol op een pijp. Ik eet graag rijst ,bonen en zoete dingen.”

“Soms een kopje rijstwijn ook?”, zei de ketellapper. “Nou ja, nu je het zegt“, zei de theeketel. “Ik zal het voor je inschenken”, zei de ketellapper.

“Dank u vriendelijk”, zei de theeketel. “En om te beginnen, zou je er bezwaar tegen hebben dat ik je bed deel? De nacht is een beetje koud geworden.”

“Daar heb ik niet het minste probleem van de wereld mee”, zei de ketellapper. De ketellapper en de theeketel werden beste vrienden. Ze aten en praatten samen. De theeketel had kennis van vele zaken en was zeer goed gezelschap.

Op een dag vroeg de theeketel: “Ben je arm?” – “Ja”, zei de ketellapper, “middelmatig arm.”

“Nou, ik heb een idee waar je heel gelukkig van kunt worden. Voor een ketel ben ik, hoegenaamd, uitzonderlijk bekwaam.” – “Dat geloof ik zeker”, zei de ketellapper. “Mijn naam is Bumbuku-Chagama. Ik ben de Prins van de Badger theeketels.”

“Ik zal uw dienaar zijn, mijn Heer”, zei de ketellapper. “Als je mijn advies op wilt volgen”, zei de theeketel, “begin dan een heuse show met mij. Ik heb echt heel bijzonder talent en ik ben van mening dat je zo een hoop geld zou kunnen verdienen.”

“Dat zou hard werken voor je zijn, mijn beste Bumbuku”, zei de ketellapper.

“Helemaal niet; laten we onmiddellijk beginnen,” zei de theeketel.

Dus dat deden ze. De ketellapper kocht gordijnen voor een theater en noemde de show “Bumbuku-Chagama”. De mensen stroomden van heinde en ver toe om de pret te zien. Want de wonderbaarlijke en meest talentvolle theeketel ooit, danste en zong. Hij balanceerde zelfs over een strak koord. De ketel haalde allerlei trucs uit en was zo grappig dat de mensen zo hard lachten dat hun buik er pijn van deed. Het was een waar feest om aan het einde van de show de theeketel, zo gracieus als een heer, te zien buigen en de mensen te bedanken voor hun geduld.

De “Bumbuku-Chagama” show was het gesprek van het platteland. Maar ook de adel kwam het zien evenals de burgerij. Wat de ketellapper betreft? Hij zwaaide met een ventilator tegen de hitte en nam het geld aan. Je zult gerust geloven dat hij er dik en rijk van werd. Hij ging zelfs naar het hof waar de grote dames en de koninklijke prinsessen veel bewondering hadden voor de prachtige ketel.

Eindelijk trok de ketellapper zich terug uit het werk. Toen kwam de theeketel bij hem met tranen in zijn heldere ogen. “Ik ben erg bang dat het tijd is om je te verlaten”, zei hij. “Zeg dat nou niet, mijn lieve Bumbuku”, zei de ketellapper. “We zullen zo gelukkig zijn, nu we samen rijk zijn.”

“Ik ben aan het einde van mijn tijd gekomen”, zei de theeketel. “Je zult de oude Bumbuku niet meer zien, voortaan zal ik een gewone ketel zijn, niets meer of niets minder.”

“Oh mijn lieve Bumbuku, wat moet ik nu doen?”, jammerde de arme man. “Ik denk dat ik graag aan de tempel van Morinji zou worden gegeven, als een zeer heilige schat”, zei de theeketel.

Na die woorden sprak of bewoog de ketel nooit meer. De ketellapper presenteerde de theeketel als een zeer heilige schat aan de tempel. Hij gaf zo de helft van zijn rijkdom weg.

En de theeketel bleef vele jaren beroemd en werd in ere gehouden. Sommige mensen aanbaden zelfs de theeketel alsof het een heilige was.


Downloads