In een groot luchtkasteel, aan de grens van een land ver weg, woonde de Windkoning met zijn vier kinderen: de Noordenwind, de Zuidenwind, de Oostenwind en Westenwind. Ze waren een gelukkig gezin, want de vier kinderen hadden altijd plezier met de oude Windkoning.
Noordenwind was echter heel onstuimig, hij zorgde altijd voor wanorde, als hij aan het spelen was. Op een zomerdag zei Noordenwind dat hij het kasteel uitging om te stoeien. “Ga maar”, riep de koning, “maar wees voorzichtig, Noordenwind, pas op met wat je doet. Je grappen zijn leuk zolang je hier in het kasteel bent, maar buiten in de wereld kunnen ze grote schade aanrichten.”
“Woe-oeh-oeh”, was het enige wat de koning hoorde als antwoord, en de Noordenwind blies zichzelf weg uit het kasteel, naar de nabijgelegen tuin. De rozen en lelies stonden net in bloei en de rijpe perziken hingen aan de bomen, klaar om geplukt te worden.
“Woe-oeh-oeh,” riep de Noordenwind met zijn luide stem, en in een oogwenk waren de rozenblaadjes over de grond verspreid, de stelen van de lelies waren gebroken en de rijpe perziken vielen op de grond, in de modder.
Op de velden veroorzaakte hij nog grotere schade. Hij brak de tarwestengels en rukte onrijpe appels van de bomen en gooide ze in het rond. Hij rukte ook de bladeren van hun takken en smeet ze alle kanten op in de lucht. Een oude boom heeft hij zelfs volledig ontworteld. De mensen konden er niet meer tegen. Ze gingen naar de Windkoning, die in zijn kasteel de controle had over het komen en gaan van alle winden, en vertelden hem wat de slechte Noordenwind had gedaan en hoe de tuinen en velden hadden geleden onder de ellende die hij had veroorzaakt.
“Ik zal Noordenwind bij me roepen”, zei zijn vader. “Hij zal moeten vertellen waarom hij dit alles gedaan heeft.”
Toen Noordenwind verscheen, herhaalde de koning wat de mensen hadden gezegd. “Is dit waar, Noordenwind?”, vroeg hij. De Noordenwind kon het niet ontkennen, want de verwoeste tuin en velden waren voor iedereen zichtbaar.
“Waarom deed je het?”, vroeg de koning.
“Oh”, antwoordde Noordenwind, “ik bedoelde het echt niet gemeen. Ik wilde spelen met de rozen en de lelies en de perziken – en al het andere. Ik dacht niet dat ik ze er kwaad mee zou doen.”
“Ik begrijp het”, zei de koning. “Als je zo onhandig blijft, dan durf ik je niet meer buiten te laten voor een stoeipartij. Ik moet je de hele zomer gevangen houden in het kasteel. In de winter, als er geen bloemen en fruit meer zijn, mag je naar buiten gaan en zo onstuimig zijn als je wilt. Ik zie dat je alleen geschikt bent voor de tijd van ijs en sneeuw en niet voor de tijd van de bloemen en het fruit.