De Haverkoek

Op een dag bakte de boerin twee haverkoeken. Ze klopte het deeg, gooide het in de vorm en legde ze voor het vuur om te bakken. “Dit zal genoeg zijn voor het diner van mijn goede man,” zei ze.

Toen zei de ene koek tegen de andere koek: “Het is allemaal heel goed van die vrouw om dat te zeggen, maar ik heb helemaal geen zin om opgegeten te worden. Ik zal wachten tot ik hard gebakken ben, en dan zal ik op pad gaan om de wereld te zien.”

“Dat is een slechte manier van praten, broeder,” antwoordde de ander. “Haverkoeken zijn gemaakt om te eten, en je zou trots moeten zijn om te denken dat de meester zelf jou te eten krijgt.”

“Meester of geen meester, ik wil niet opgegeten worden”, herhaalde de eerste haverkoek.

Niet lang daarna kwam de boer thuis en hij had erge honger. Eerst at hij de haverkoek die wel opgegeten wilde worden, en nadat hij die op had, strekte hij zijn hand uit naar de andere, maar die glipte tussen zijn vingers door en rolde weg, de deur uit en de straat op.

De koek rolde maar door en rolde maar door tot hij bij een nette, opgeruimde woning met een rieten dak kwam.

“Dit lijkt me een goede plek om te stoppen,” zei de haverkoek, en hij rolde door de deuropening naar binnen.

Daarbinnen waren een kleermaker en zijn twee leerlingen, die allemaal in kleermakerszit zaten te naaien; en de kleermakersvrouw stond bij het vuur en roerde in de pap.

Toen de kleermaker en de jongens de haverkoek zo brutaal over de vloer zagen komen rollen, schrokken ze, sprongen op en verstopten zich achter de vrouw.

“Nu wegwezen jullie! Bang zijn voor een haverkoek, dat is me toch wat!” riep de goede vrouw. “Snel! Pak hem vast en verdeel hem onder jullie, dan zal ik jullie wat melk te drinken geven.”

Toen de kleermaker en zijn leerlingen dit hoorden, vatten ze moed en renden naar buiten en probeerden de haverkoek te vangen; maar hij ontweek ze en rolde onder de tafel en onder de stoelen door, en terwijl ze hem achtervolgden en de vrouw hen gadesloeg, kookte de pap over in het vuur en verbrandde.

Maar de haverkoek ontsnapte aan hen en rolde door de deur naar buiten de weg weer op. “Ik kan maar beter wat verder gaan voordat ik me ga settelen voor de nacht”, dacht hij bij zichzelf.

Weldra kwam het bij een klein huisje. “Ik zal proberen hoe het hier is,” zei de haverkoek en rolde naar binnen.

Er zat een wever aan zijn weefgetouw en zijn vrouw was wat garen aan het opwinden.

“Wat is dat dat zojuist door de deur binnenkwam?” vroeg de wever, want zijn gezichtsvermogen was niet erg goed.

“Het is een haverkoek!” zei zijn vrouw terwijl ze verbaasd naar de koek staarde.

“Pak het vrouw! Vang hem, voordat hij weer wegrolt!” riep de wever.

De vrouw joeg de haverkoek op en neer en in het rond, en de wever stopte met zijn werk en deed mee, maar de haverkoek was te behendig voor hen. Elke keer dat ze dachten dat ze hem hadden, glipte het door hun vingers, glad alsof hij beboterd was.

“Gooi je garen erover en maak het vast met een strik” riep de wever.

De vrouw gooide haar garen over de haverkoek, maar de koek maakte het garen zo in de war dat het de vrouw later ruim twee dagen kostte om het weer recht te trekken. De haverkoek ontsnapte en rolde weer de weg op.

“Deze plek is veel te druk voor mij, hier kan ik niet blijven,” zei de haverkoek bij zichzelf.

Op de volgende plek waar de haverkoek stopte, was een vrouw aan het karnen.

“Oh, lieve kleine, mooie haverkoek!” riep ze. “Ik heb vandaag goede dikke room, meer dan genoeg, en haverkoek zal er goed bij smaken.”

“Maar eerst moet je me vangen,” zei de haverkoek.

Hij rolde rond en rond de karnton, en de vrouw rende er achteraan, en uiteindelijk viel ze tegen de karnton en gooide de ton om.

Terwijl ze de rommel aan het opruimen was, ging de haverkoek op avontuur.

“Tot nu toe heb ik nog geen plek ter wereld gevonden waar een haverkoek in alle rust kan zijn”, zei de koek. “Maar er moet ergens toch zo’n plek zijn, en als die er is, ben ik van plan die te vinden.”

Al snel kwam de haverkoek bij een beek, met daarnaast een molen.

De haverkoek rolde de molen in, en daar stond een molenaar aan het werk, en hij was wit van het meel. “Haverkoek en een beetje kaas smaken goed samen,” zei de molenaar. “De kaas heb ik al. Kom binnen, kom binnen en jij bent de andere helft van het feestmaal.”

De haverkoek was geschrokken maar de molenaar bemoeide zich er verder niet meer mee. De koek ging weer verder.

De volgende plek waar de haverkoek stopte, was bij een smederij. De smid was bezig een hoefijzer uit te slaan, maar toen hij de haverkoek zag, legde hij het hoefijzer opzij.

“Welkom! Welkom! Ik hou van een haverkoek en een slok bier. Kom binnen en laat ons samen feesten.”

“Ik niet hoor,” riep de haverkoek, en hij rolde snel weg, en aangezien de weg nu bergafwaarts ging, kwam hij goed op tijd weg.

De smid rende er achteraan, en toen hij ontdekte dat de koek te snel voor hem ging, gooide hij zijn hamer erachteraan, en de hamer viel in het struikgewas, en de smid had veel moeite om de hamer weer te vinden.

De haverkoek verstopte zich in een spleet tussen twee rotsen en bleef daar rustig liggen tot de smid zijn hamer had gevonden en weer mopperend naar zijn smederij was teruggegaan. Toen kwam de koek eruit en rolde weg, maar hij werd nu echt moe.

“Misschien was het toch beter geweest als ik in de maag van de goede man was gaan rusten,” zei de haverkoek, “maar hier ben ik nu, en ik heb geen zin om opgegeten te worden door de eerste vreemdeling die een oogje op me heeft.”

In het volgende huis waar de haverkoek binnenkwam, kookte een goede vrouw het avondeten en haar man zat strotouw te vlechten.

“Kijk nu toch eens” riep de vrouw. “Je vraagt me altijd om haverkoek en er staat er een voor je klaar. Snel! Snel! Sluit de deur en vang hem.”

De man sprong op om de deur dicht te doen, maar kwam met zijn voet vast te zitten in het touw dat hij aan het vlechten was en viel op de grond. De vrouw gooide nog pap naar de koek, maar hij ging weg en rolde de weg weer op.

“Nu zal ik toch echt een slaapplaats moeten zoeken”, zei het tegen zichzelf. “Ik weet niet wat er zal gebeuren als ik langs de weg ga liggen.”

Hij zag een open deur en rolde naar binnen. De goede man des huizes had net zijn broek uit gedaan en de vrouw stopte de kinderen in bed.

“Kijk! Kijk!” riep de vrouw. “Er rolt een haverkoek door de deur naar binnen en niemand komt er achteraan om het op te eisen. Vang hem voordat hij weer weg rolt.”

De goede man sprong op en gooide zijn broek ernaartoe. Deze viel op de haverkoek en smoorde hem bijna, maar hij slaagde erin onder hen vandaan te rollen en weg was hij, met de man en zijn vrouw en de huilende kinderen achter zich aan.

Maar de haverkoek was te snel, zelfs voor hen tweeën en de man en zijn vrouw moesten zonder hem naar huis.

Tegen die tijd was het donker. “Ik zal me moeten haasten als ik vannacht een plek wil vinden waar ik rustig kan slapen,” zei de haverkoek.

Dus nu rolde hij sneller voort, en even later kwam het bij een weiland, en sprong er met grote snelheid overheen, want het ging allemaal bergafwaarts, en toen viel hij plotseling in een vossenhol.

De vos was thuis en sliep half, maar zodra hij de haverkoek zag, was hij in een oogwenk klaarwakker. De vos had de hele dag niets te eten gehad, en hij keek niet twee keer naar de haverkoek, maar beet hem meteen doormidden en slikte hem in een oogwenk door, zonder er verder iets over te zeggen.

Dus de haverkoek sliep, na al zijn omzwervingen, eindelijk rustig in de vossenmaag, maar hij had natuurlijk net zo goed eerst door de boer kunnen worden opgegeten…!


Downloads