Er was eens, in een land waar de herfst de bladeren in tinten rood, geel en oranje schilderde, een groep bijzondere vrienden die elk jaar op Allerheiligenavond bijeen kwamen. Het waren geen gewone vrienden, maar charmante, speelse, vrolijke heksen die dol waren op stoeien en spelen.
Op deze speciale avond kleedden de heksen zich in hun mooiste witte jurken en droegen hoge puntige hoeden van schitterend scharlakenrood en mantels die bij elke beweging heen en weer zwiepten. En laten we hun bezems niet vergeten, die niet worden gebruikt om schoon te maken, maar om rond te vliegen onder de maanverlichte hemel!
Terwijl de zon onderging en de maan zijn plaats in de met sterren bespikkelde hemel innam, begonnen de heksen zich te verzamelen. Elke heks bracht haar bezemsteel mee en behandelde hem als een geliefd huisdier. Een voor een zetten ze hun bezemstelen achter zich neer, klopten er liefdevol op voordat ze naar voren stapten en hun vrienden begroetten met een sierlijke buiging.
“Zijn we nu allemaal klaar voor ons magische kattenkwaad?” vroeg de oudste heks, haar ogen fonkelden van opwinding.
“Alles is klaar!” juichten de anderen, hun gezichten verlicht door de zachte gloed van de maan.
En zo begonnen hun speelse capriolen, ze dansten en wervelden rond in het maanlicht, terwijl hun stemmen een lied van vrolijkheid en magie weefden. “Pas op, jongeman, ontsnap nu je nog kan!” zongen ze, terwijl hun gelach door de stille nacht galmde.
Terwijl ze dansten, golfden hun mantels om hen heen en zwaaiden hun bezems hoog in de lucht. Ze plaagden en achtervolgden elkaar, terwijl hun lach door de nacht galmde, wat bijdroeg aan de betovering van Allerheiligenavond.
Een van de heksen, de jongste, keek naar haar vriendinnen en giechelde: “Stel je voor dat iemand onze waarschuwingen echt serieus zou nemen!”
“Oh, dat zou echt een gek gezicht zijn!” kakelde een andere heks, haar ogen glinsterden van vrolijkheid.
Maar in hun hart waren ze zo zachtaardig als de ochtenddauw; hun waarschuwingen waren alleen maar bedoeld om plezier te maken en niet om bang te maken.
Toen de nacht dichter bij de dageraad kwam, klonk er een oproep onder de heksen: “Daar is er één, meisjes!”
Onmiddellijk weerklonk een opgewonden refrein: ‘O, vang hem! Vang hem!’ En daarmee pakten ze hun bezems en vlogen de nacht in, terwijl hun silhouetten in de vroege ochtendmist verdwenen.
Elke Allerheiligenavond kwamen ze terug, waarbij de speelse heksen vreugde verspreidden en hun magische charme de lucht vulde. En als je, lieve kinderen, ooit op Allerheiligenavond de aanblik van deze charmante heksen meemaakt, onthoud dan hun speelse waarschuwingen, maar vergeet niet te genieten van de magie van de nacht. Want in alle uithoeken van de wereld bestaat magie, soms daar waar we het het minst verwachten!