Daphne, het kind van de morgen

In het dal bij de Olympus, waar de rivier van Peneios naar zee stroomt, bracht de mooie Daphne een gelukkige jeugd door. Ze beklom de rotsen om de eerste stralen van de rijzende zon te begroeten. Later zag ze de zon met zijn vurige paarden door de lucht drijven en wegzakken achter de westelijke bergen. Ze zwierf over heuvel en dal, vrij en licht als de lentebries. De meisjes om haar heen spraken graag over de liefde maar Daphne had geen belangstelling voor een man, hoewel velen haar graag als vrouw wilden.

Op een dag, toen ze in de vroege ochtend, op de hellingen van Ossa stond, zag ze een glorieuze gedaante voor zich. Het licht van de pas opgaande zon viel met een gouden pracht op zijn gezicht en ze wist dat hij Apollo was. Haastig rende hij naar haar toe en zei: “Ik heb je gevonden, Kind van de morgen. Anderen heb je afgewezen maar aan mij kun je niet ontsnappen. Ik heb je zolang gezocht, nu zul je de mijne zijn.”

Maar het hart van Daphne was stoutmoedig en sterk. Haar wangen bloosden en haar ogen fonkelden van woede toen ze zei: “Ik ken de liefde niet en ik ben van niemand. Ik leef vrij tussen de beken en de heuvels. Ik zal mijn vrijheid voor niemand inleveren.” Toen werd het gezicht van Apollo donker van woede en hij kwam dichterbij om het meisje te grijpen. Maar ze was zo snel als de wind en vluchtte weg. Ze ging over heuvel en dal, over rots en rivier terwijl haar voeten bewogen als de vallende bladeren in de herfst. Maar Apollo haalde haar in toen haar kracht begon af te nemen.

Toen strekte ze haar handen uit en riep de godin Ceres om hulp maar zij kwam niet. Het meisje was duizelig en haar ledematen beefden van vermoeidheid toen ze de brede rivier naderde. Ze voelde de adem van Apollo die vlakbij haar was. Met een wilde kreet riep ze: “Vader Peneios, ontvang uw kind.” En ze rende de stroom in, steeds verder tot het water zich zachtjes over haar heen sloot.

Ze was weg. Apollo rouwde om zijn waanzin die hem het vrije meisje had laten achtervolgen. Hij zei: “Ik heb mezelf gestraft met mijn dwaasheid. Het licht van de ochtend wordt nu uit de dag gehaald. Ik moet alleen verder op mijn reis tot deze zijn einde zal naderen.” Toen hij deze woorden sprak, begon er laurier te groeien op de oever waar Daphne in de stroom was gedoken. En deze groene struik met dikke trossen bladeren draagt haar naam voor altijd.


Downloads