Koning Midas

Ze hadden een nieuwe koning nodig in het land Frygië, in Azië en er was een oud gezegde, aan het hof, dat ze op een dag een heerser zouden hebben die in een boerenwagen naar het paleis zou komen.

Niemand had lang over deze profetie nagedacht, maar tot ieders verbazing reden op een dag een boer en zijn vrouw op een ossenkar het openbare plein op, met hun zoon Midas op de stoel tussen hen in. De boer heette Gordius, en hij steeg af, terwijl hij zijn wagen met zo’n harde knoop vastmaakte dat het leek alsof hij van plan was dat het span daar zou blijven. In feite werd het de Gordiaanse knoop genoemd en het was zo’n harde knoop dat er werd gemeld dat hij die in staat was om het los te maken de heerser van heel Azië zou zijn.

De wagen bleef daar staan, net buiten de paleispoorten, stevig vastgemaakt, en Gordius en zijn vrouw liepen naar huis en lieten Midas achter. Het was zo precies een interpretatie van de profetie dat Midas tot koning werd gemaakt en op de troon van Frygië werd gezet.

Hij had alle gelegenheid om een groot heerser te zijn, want zijn nederige afkomst zou er helemaal niet tussen hebben gestaan, maar Midas gebruikte vanaf het allereerste begin van zijn regering zijn macht om zijn eigen wensen te bevredigen in plaats van de wil van het volk uit te voeren.

Bacchus, met wijnrankbladeren om zijn krullende lokken gedraaid en een beker met het paarse sap van de druif altijd in zijn hand, was de god van de wijngaarden. Koning Midas maakte kennis met Bacchus, die een vriendelijke, vreedzame god was en dol was op menselijk gezelschap. En Bacchus bood Midas onverwachts zijn keuze aan voor elke wens die hij koesterde.

Wat vroeg koning Midas anders dan dat alles wat hij aanraakte in goud zou veranderen!

Hij geloofde nauwelijks dat Bacchus in staat zou zijn om de gave van zo’n hebzuchtige macht als deze te schenken, en Bacchus wenste dat Midas een betere keuze had gemaakt. De god stemde echter toe en koning Midas haastte zich weg om zijn geschenk alleen te testen, zodat hij het met niemand hoefde te delen. Hij kon zijn ogen niet geloven toen hij ontdekte dat het takje van een eik, dat hij van een tak trok, in zijn vingers veranderde in een staaf massief goud. Hij raapte een steen op; het veranderde in een goudklompje. Hij raakte een stuk gras aan; het werd een massa goudstof, dik en zwaar. Hij griste een appel uit een boomgaard; het was alsof hij de tuinen van Hesperides had beroofd van een van hun gouden appels. De vreugde van koning Midas kende geen grenzen. Hij haastte zich naar huis en beval zijn dienaren om een zeer kostbaar en uitgebreid feestmaal voor hem te bereiden en op te dienen ter ere van zijn nieuw gevonden geschenk van goud.

Hij had honger en kon niet wachten om te eten; hij griste een stuk witbrood van een bord om aan zijn maaltijd te beginnen. Wat was de verbazing groot toen hij het brood in zijn handen zag verharden tot een plak geel metaal. Hij bracht een beker romige melk naar zijn lippen en het stolde tot een dikke, gesmolten vloeistof van goud. Het was zo met alles wat koning Midas probeerde te eten; gevogelte, fruit, gebak, alles werd in goud veranderd voordat hij de kans kreeg om het eten zelfs maar met zijn lippen aan te raken. Temidden van al zijn rijkdom werd hij geconfronteerd met de dood door verhongering.

Midas hief zijn armen, glanzend van goud, in smeekbede tot Bacchus, en smeekte dat hij mocht worden gered van zijn eigen macht van glinsterende vernietiging.

Hoewel de goden geschenken konden uitdelen, was het voor Bacchus niet mogelijk een man te bevrijden van de gevaren van zijn eigen gebruik van een goddelijk geschenk, tenzij hij zelf hielp. Bacchus was echter te goedhartig om de dwaze koning aan zijn lot over te laten, dus stemde hij ermee in hem een uitweg uit zijn dilemma te tonen.

“Ga”, zei hij tegen Midas, “naar de rivier de Pactolus. Volg de kronkelende loop naar de bron en dompel dan je lichaam en hoofd in het water om je hebzucht en de straf ervan weg te spoelen.”

Het was een lange en moeilijke reis voor koning Midas wiens gewrichten kraakten en stijf waren van het gouden metaal waarin ze waren veranderd, en die onderweg geen eten of bed kon vinden dat niet meteen in goud veranderde op het moment dat hij het aanraakte. Hij was verplicht te vluchten en zich te verstoppen voor rovers die deze voortvluchtige vorm van goud achtervolgden. Eindelijk kwam hij toch bij de rivier, dompelde zich erin onder en voelde tot zijn opluchting zijn stijve, glinsterende lichaam weer zacht worden tot zijn natuurlijke vlees.

“Ik heb genoeg van de kracht van goud”, zei Midas toen hij terugkeerde naar zijn hofhouding. “Van nu af aan zal ik alle rijkdom mijden en op het land wonen.”

Dus verwierf koning Midas een boerderij en nam daar zijn hofhouding, en werd een aanbidder van Pan, de geitenvoetige god van de velden.


Downloads