Ten oosten van de zon en ten westen van de maan

Er was eens een man die hele knappe kinderen had, maar te weinig geld om ze te eten te geven. Zijn jongste dochter was de allermooiste van alle kinderen. Op een herfstavond werd er drie keer op het raam geklopt. De vader trof buiten een Witte Beer aan. “Wil je mij je jongste dochter geven?” vroeg de Witte Beer. “Je zult er rijkelijk voor beloond worden.”

De arme man zou maar wat graag meer geld willen hebben, maar vond dat zijn dochter zelf moest beslissen of ze met hem mee wilde gaan. Maar ze zei nee. De vader vertelde de Witte Beer dat hij over een week terug moest komen. Tijdens die week haalde de vader zijn dochter over om met de Witte Beer mee te gaan. Een week later kwam de Witte Beer haar halen. Ze klom op zijn rug en zo vertrokken ze.

En zo reden ze dagenlang, tot ze bij een grote berg aankwamen. Er ging een deur open en daar stond een prachtig kasteel. Het werd nacht en het meisje ging slapen. Toen het licht uitging, kwam er een man naast haar liggen. Maar het meisje zag de man nooit, want hij kwam altijd in het donker en ging weg voordat het ochtend werd.

Na langere tijd begon het meisje heimwee te krijgen. De Witte Beer vond het goed dat ze haar familie zou opzoeken. “Maar je moet me beloven dat je nooit alleen met je moeder zult zijn. Ze zal je naar een kamer brengen om alleen met je praten. Maar dat moet je in geen geval doen, of je brengt ons veel ellende.” Het meisje beloofde het.

Dus bracht de Witte Beer haar naar haar familie. Het gezin woonde nu in een schitterend huis. Ze zagen er allemaal heel gelukkig uit. “Je ouders wonen hier nu,” zei de Witte Beer; “maar vergeet niet wat ik tegen je heb gezegd, anders doe je jezelf en mij veel kwaad.”

In de middag gebeurde precies dat, wat de Witte Beer had gezegd. De moeder nam het meisje bij haar hand en haalde haar over apart met haar te praten. Het meisje vertelde dat elke avond een man bij haar sliep, maar ze had hem geen enkele keer kunnen zien. De moeder gaf haar een kaars, en zei: “Gebruik het kaarslicht als hij slaapt, maar pas op dat je geen kaarsvet op hem druppelt.”

De Witte Beer kwam haar die avond ophalen. Onderweg vroeg hij of dat was gebeurd, zoals hij had voorspeld. Ze kon niet anders dan toegeven dat het was gebeurd. “Als je gedaan hebt wat je moeder wilde,” zei hij, “heb je ons beiden veel ellende gebracht.” “Nee”, zei ze, “ik heb helemaal niets gedaan.”

In de avond kwam de man weer naast haar liggen. Toen ze hoorde dat hij sliep, ontstak ze de kaars en liet het licht op hem schijnen. Toen zag ze dat hij de knapste prins was die ze ooit had gezien. Ze hield meteen van hem en kuste hem. Terwijl ze dat deed vielen er enkele druppels kaarsvet op zijn hemd. Hij werd wakker en riep: “Wat heb je gedaan?! Als je het een jaar had volgehouden, was ik vrij geweest. Mijn stiefmoeder heeft me betoverd waardoor ik overdag een Witte Beer ben en ’s nachts een man. Maar daar komt nu een einde aan. Ik moet je verlaten en naar mijn stiefmoeder gaan. Ze woont in een kasteel dat ten oosten van de zon en ten westen van de maan ligt. Daar is ook een prinses met een enorm lange neus, en met haar moet ik nu trouwen.”

Het meisje voelde zich intens verdrietig en vroeg of ze met hem mee mocht gaan. Maar nee, dat kon niet. “Dan zal ik je zoeken,” zei het meisje. “Dat mag je doen,” zei hij. “Maar er gaat geen weg heen. Het ligt ten oosten van de zon en ten westen van de maan. De weg zul je nooit vinden.”

Toen ze ’s ochtends wakker werd, was het kasteel met de prins verdwenen. Ze lag op het gras. Naast haar lagen haar oude vodden. Ze stond op en liep dagenlang tot ze bij een grote berg kwam. Daar zat een oude vrouw met een gouden appel te spelen. Het meisje vroeg haar of ze de weg wist naar de prins die met zijn stiefmoeder in het kasteel woonde dat ten oosten van de zon en ten westen van de maan lag. Ze vertelde dat hij zou trouwen met een prinses met een lange neus. “Misschien ben jij wel de ware,” zei de vrouw. Ze gaf het meisje een paard te leen en de gouden appel, en zei: “ Mijn paard zal je naar mijn buurvrouw brengen. Misschien kan zij je helpen. Stuur het paard daarna naar huis. De appel mag je houden.”

Dus stapte het meisje op het paard en reed mijlenver om bij de berg van de buurvrouw te komen. De oude buurvrouw speelde wat met een gouden kam. Het meisje vroeg haar of ze de weg wist naar de prins die met zijn stiefmoeder in het kasteel woonde dat ten oosten van de zon en ten westen van de maan lag. Ze vertelde dat hij zou trouwen met een prinses met een lange neus. “Misschien ben jij wel de ware,” zei de vrouw. “ Ik ken een vrouw die er dichtbij woont, misschien kan zij je helpen. Hier neem mijn paard en de gouden kam. Het paard wil ik graag terug, maar de kam mag je houden.”

Dus nam het meisje weer plaats op het paard. Na lange tijd kwam ze bij een grote berg, waar een oude vrouw zat. Ze draaide aan een gouden spinnewiel. Het meisje vertelde haar waar ze voor kwam en de oude vrouw zei: “Misschien ben jij het, die de prins had moeten hebben.” Maar deze vrouw kende de weg niet beter dan de anderen. “Je mag mijn paard lenen en ik denk dat je het de Oostenwind moet vragen. Stuur mijn paard terug. Mijn spinnenwiel mag je houden.”

En zo kwam het meisje bij de Oostenwind. Deze blies het meisje naar de Westenwind. Maar de Westenwind blies het meisje naar de Zuidenwind die op zijn beurt het meisje naar de Noordenwind blies.

“Ja,”zei de noordenwind, “Als je niet bang bent om met mij mee te gaan, dan zal ik je op mijn rug nemen en proberen of ik je daar naartoe kan blazen.”

Het meisje zei dat ze niet bang was. Daarna blies de Noordenwind zichzelf op en maakte zich zo groot en zo sterk, dat het angstaanjagend was om hem te zien. En weg gingen ze, hoog door de lucht. Beneden werden de huizen door de storm omver geblazen en boven de zee vergingen vele schepen. Er ging lange tijd voorbij en de Noordenwind werd moe en wierp het meisje op de kust, direct onder de ramen van een kasteel dat ten oosten van de zon en ten westen van de maan lag.

Het meisje ging onder de muren van het kasteel zitten om wat met de gouden appel te spelen. De eerste persoon die het meisje zag, was de prinses met de lange neus. “Wat wil je voor de gouden appel hebben?” vroeg de prinses. “Er is geen geld waarmee je de appel kunt kopen,” antwoordde het meisje, ‘maar je mag hem hebben als ik een nacht met de prins mag doorbrengen.”

“Prima!” zei de prinses. Die nacht mocht ze in een kamer waar ook de prins was. Hij lag alleen zo diep te slapen dat het meisje hem niet wakker kreeg. Intussen huilde ze, want wat ze ook deed, hij bleef in een diepe slaap. Die ochtend joeg de prinses het meisje weer naar buiten.

Opnieuw ging het meisje weer onder de vensters van het kasteel zitten en begon haar haren te kammen met de gouden kam. Weer vroeg de prinses of ze de kam kon kopen en weer zei het meisje dat ze hem zou krijgen in ruil voor een nacht met de prins.

“Mij best,” antwoordde de prinses. Maar toen ze naar de kamer van de prins ging, sliep hij weer. Ze riep hem, schudde hem en huilde dikke tranen, maar hij sliep nog steeds door. Toen het ‘s morgens licht werd, joeg de prinses met de lange neus haar weer weg.

Weer nam het meisje plaats onder de ramen van het kasteel. Dit keer draaide ze aan haar gouden spinnenwiel. De prinses wilde ook het spinnenwiel hebben. Het meisje wilde het weer ruilen voor een nacht met de prins. De prinses vond het prima.

Er waren echter enkele mensen in het kasteel die tegen hun wil daar door de stiefmoeder werden vastgehouden. Ze vertelden de prins dat ze hadden gehoord hoe een vrouw twee nachten lang had gehuild in de kamer van de prins. De prins begreep dat de prinses hem waarschijnlijk slaapdrank had gegeven. Dus toen de prinses hem die avond weer een drankje bracht, deed hij alsof hij het dronk. Die avond was de prins daarom wakker.

“Je bent net op tijd gekomen,” zei de prins, “want morgen moet ik trouwen. Maar ik wil de prinses met de lange neus niet hebben. Jij kunt me redden. Ik heb een plan bedacht.”

Op de dag van de bruiloft zei de prins tegen zijn stiefmoeder: “Ik moet eerst zien wat mijn bruid allemaal kan. Ik heb een mooi hemd dat ik als mijn trouwhemd wil dragen, maar er zijn druppels kaarsvet op gekomen, die ik eruit wil hebben. En ik heb gezworen met niemand te trouwen, behalve de vrouw die het kan. Als ze dat niet kan, is ze het niet waard.”

Nou, dat was maar een heel kleinigheidje, dachten de stiefmoeder en de prinses. Daarom stemden ze ermee in het te doen. De prinses met de lange neus begon het hemd zo goed mogelijk te wassen, maar hoe meer ze wreef, hoe groter de vlekken werden. “Ah! Je kunt helemaal niet wassen,’ zei de stiefmoeder, een oude heks, die haar moeder was. “Geef het aan mij.” Maar ook zij had het hemd niet lang in haar handen of het zag er nog erger uit. Hoe meer ze het waste en wreef, hoe groter en zwarter de vlekken werden!

“Oh,” riep de prins, “niemand van jullie is ergens goed voor! Er zit een bedelaarsmeisje onder het raam. Ik ben er zeker van dat ze beter kan wassen dan jullie allemaal! Kom binnen, meisje! Kun je dit shirt schoonwassen?” vroeg hij haar.

“Oh! Ik weet het niet,” zei ze. “Maar ik zal het proberen.” En nauwelijks had ze het hemd gepakt en in het water gedompeld of het was wit als stuifsneeuw, en nog witter dan dat.

‘Ik zal met je trouwen,’ zei de prins.

De stiefmoeder werd zo woedend dat ze barstte en daarbij verdween zij niet alleen, maar ook haar dochter, de prinses met de lange neus. De prins liet onmiddellijk de mensen vrij die ze in het kasteel had opgesloten.

De prins en het meisje trouwden en verhuisden ver weg van het kasteel dat ten oosten van de zon en ten westen van de maan lag. Ze leefden nog lang en gelukkig.


Downloads