Koning Kojata

Er was eens een koning, zijn naam was Koning Kojata. Hij was erg geliefd in het koninkrijk. De koning en zijn koningin wilden heel graag een baby, maar het duurde en duurde en de koningin raakte maar niet in verwachting.

Op een dag ging de koning op reis. Het was een hele lange reis en de koning was een hele tijd al niet meer in zijn koninkrijk geweest. Nu was hij op weg om naar huis terug te keren. Onderweg zag hij een put. Omdat de koning erg veel dorst had gekregen, stapte hij af van zijn paard om wat water uit de put te drinken. Daar boog hij zich voorover in de put, maar hij werd bij zijn baard gegrepen. Wat de koning ook probeerde, zijn baard werd onophoudelijk in de put getrokken. Toen zag de koning opeens dat twee groene ogen hem aan stonden te kijken. Hij kreeg er kippenvel van. Het gezicht achter de ogen was van een monsterlijke gedaante.

Met een verschrikkelijke stem praatte het monster tegen de koning. “Je kunt niet wegkomen, koning Kojata, dus laat me niet te hard aan je baard trekken. Er is iets in je paleis waar je niets van afweet. Beloof het aan mij te geven, dan zal ik je vrijlaten.”

De koning had geen idee wat hij zou kunnen bezitten waar hij zelf niets van afwist….  en wat van grote waarde voor het monster in de put zou zijn. Dus beloofde hij het monster dat hij het zou krijgen en hij kreeg ervoor zijn vrijheid terug.

In het paleis wachtte een grote verrassing op de koning. De koningin had in de tijd dat hij op reis was een prachtige zoon gekregen. De koning was natuurlijk dolgelukkig, maar begreep op hetzelfde moment dat hij zijn zoon had beloofd aan het monster in de put. Hij raakte in paniek en had angst zijn kind te verliezen. Maar dagen en maanden verstreken en de kleine prins werd steeds groter en zo vergat de koning eindelijk dat waar hij zo bang voor was.

Jaren gingen voorbij en de prins groeide uit tot een mooie jongen. Op een dag ging de prins jagen in het bos. Zijn bedienden raakten hem kwijt en toen de prins hen ging zoeken, hoorde hij een afschuwelijke stem uit de holle stam van een lindeboom. Er verscheen een afschuwelijke man met grote groene ogen.

“Ik heb lang op je gewacht, prins Milan,” zei de man.

“Wie ben jij? Ik ken je helemaal niet,” antwoordde de prins.

“Vraag het maar aan je vader. Hij zal je vertellen wie ik ben. Doe hem de groeten en zeg hem dat ik klaar ben om de schuld op te eisen die hij me schuldig is.” Daarna verdween de man met de groene ogen in de stam van de holle boom waar hij ook uitgekomen was.

Toen de prins thuiskwam, vertelde hij zijn ervaring aan zijn vader. De koning werd helemaal wit en riep: “Eindelijk is het zover. Dit is het einde van mijn geluk, want jij, mijn zoon, zal van mij worden afgenomen.”

De prins zei tegen de koning dat hij het paleis zou verlaten, maar dat zijn vader niet moest wanhopen. Hij zou zeker naar hem terugkeren. Zijn vader gaf hem een paard en de koningin gaf hem een ketting met een kruis. De prins nam afscheid van zijn verdrietige ouders en reed twee dagen op zijn paard zonder te stoppen.

Op de derde dag kwam hij bij een meer. Er zwommen dertig eenden. Op het gras lagen dertig witte jurkjes verspreid. De prins steeg af van zijn paard en pakte een van de jurkjes op. Hij ging er mee achter een struik zitten en wachtte af wat er zou gebeuren. De eenden doken onder water en speelden wat met elkaar. Na een tijdje kwamen ze aan land en trokken de witte jurken aan. Op dat moment veranderden ze in mooie meisjes en verdwenen. Maar er was een kleine eend, die op het meer bleef en nogal verstrooid rondzwom. De prins kwam achter de struik vandaan en de kleine eend smeekte hem haar witte jurk terug te geven. Dat deed hij en daar stond plotseling voor hem het mooiste meisje dat hij ooit had gezien.

 “Dank je wel voor het teruggeven van mijn kledingstuk,” zei het meisje. “Mijn naam is Hyacinthia. Ik ben een van de dertig dochters van de koning van de onderwereld. Ik zal je naar hem toe brengen, want hij heeft lang op je gewacht. Wees niet bang voor hem, want ik zal er zijn om je te helpen, wat er ook gebeurt.”

Ze tikte met haar voetje op de grond die open ging. Ze werden onmiddellijk gebracht naar het paleis van haar vader in de onderwereld. De prins herkende de koning meteen aan zijn grote groene ogen. De prins had de woorden van het meisje goed onthouden en dus deed hij alsof hij niet bang voor hem was. De koning moest lachen om zijn moed en zei: “Je bent erg dapper, prins Milan. Maar je moet de boete betalen omdat je me zo lang op je hebt laten wachten. Bouw vanavond een kasteel voor mij van goud en marmer, of ik zal je morgen moeten doden.”

De prins ging naar zijn kamer en dacht dat het leven voor hem tot een einde was gekomen. Maar Hyacinthia kwam in zijn kamer en vroeg hem waarom hij zo verdrietig was. De prins vertelde de onmogelijke opdracht van haar vader. “Maak je geen zorgen,” zei ze, “en vertrouw me.”

De volgende ochtend keek de prins uit het raam en zag daar een prachtig marmeren paleis, met een dak van goud.

Toen de koning van de onderwereld het zag, riep hij uit: “Je hebt een groot wonder verricht, maar ik kan je niet zo gemakkelijk laten gaan. Morgen zal ik mijn dertig dochters op een rij zetten en als je me niet kunt vertellen welke de jongste is, zal ik je alsnog doden.”

De prins dacht dat deze test een makkie zou zijn, maar Hyacinthia waarschuwde hem en vertelde hem dat de zusjes er allemaal precies hetzelfde uitzagen. “Maar je zult me herkennen aan een vliegje dat je op mijn wang zult zien,” zei ze.

De volgende dag riep de koning van de onderwereld de prins bij zich en liet hem de dertig dochters op een rij zien. Twee keer liep de prins hen voorbij, zonder te durven kiezen tot hij het vliegje op de roze wang van een van de meisjes zag.

“Dit is Hyacinthia!” riep hij. De koning van de onderwereld was zeer verbaasd en nog steeds niet tevreden. Dus eiste hij van de prins nog een andere taak: “Als je, voordat deze kaars is uitgebrand, een paar laarzen voor me maakt dit tot mijn knieën reiken, dan zal ik je laten gaan. Lukt het je niet, dan zal ik je doden.”

“We zullen moeten vluchten,” zei Hyacinthia toen de prins haar van deze nieuwe taak vertelde. “Ik hou teveel van je. Ze ademende op de ruit en meteen was het bedekt met rijp. Daarna leidde ze prins Milan de kamer uit en deed de deur achter haar op slot. Daarna namen ze dezelfde doorgang waardoor ze de onderwereld waren binnengegaan. Het paard stond nog te wachten naast het meer en samen gingen ze er snel vandoor.

Toen de koning de prins liet komen, antwoordde de bevroren adem de onderdanen en zo werd de ontdekking voor een tijdje vertraagd. De koning verloor uiteindelijk zijn geduld en hij beval de deur open te breken. Daar zagen ze dat de prins was vertrokken.

De prins en Hyacinthia werden achtervolgd en al gauw leek het dat ze zouden worden ingehaald. Hyacinthia veranderde zichzelf in een rivier en de prins werd een brug en het paard een vogel. Op deze manier konden hun achtervolgers hun voetafdrukken niet meer volgen en keerden terug naar het kasteel van de koning van de onderwereld. Deze stuurde direct nieuwe onderdanen achter hen aan.

Opnieuw hoorde Hyacinthia dat de achtervolgers erg dichtbij kwamen. Ze veranderde zichzelf, de prins en het paard in een dicht bos met een wirwar aan paden zodat de volgers geen idee hadden welk pad ze nu genomen hadden. De achtervolgers gaven het snel op en keerden terug naar de koning van de onderwereld.

Voor de derde keer hoorde Hyacinthia dat ze op korte afstand werden achtervolgd. Dit keer was het de koning van de onderwereld zelf. Hyacinthia nam het kruisje van de ketting van de prins en veranderde zichzelf in een kerk, de prins in een priester en het paard in een hoge toren. De koning van de onderwereld verloor hierbij elk spoor en had geen andere keuze dan terug te keren naar de onderwereld.

Toen het gevaar zo goed als geweken was, vervolgden de prins en Hyacinthia en het paard hun weg tot ze bij een prachtige stad kwamen.

“We mogen niet naar binnen,” zei Hyacinthia, “want we komen er misschien niet meer uit.” Maar de prins wilde haar advies niet opvolgen en stond erop de stad te verkennen.

“Dan,” zei het meisje bedroefd, ”wanneer de koning en de koningin van de stad je begroeten, kus dan niet het kleine kind dat ze bij zich hebben, of je zult me vergeten en nooit meer bij me terugkomen.”

En alles gebeurde precies zoals Hyacinthia het had gezegd. De koning en de koningin kwamen naar buiten om de prins te begroeten. Bij zich hadden ze een kind dat op hem afrende om hem te omhelzen. De prins kuste het mooie gezichtje en vergat Hyacinthia.

Hyacinthia wachtte en wachtte, maar de prins kwam niet bij haar terug. Op de derde dag veranderde ze zichzelf een kleine blauwe bloem die langs de weg groeide. Er kwam een oude man langs die de bloem opgroef en mee naar huis nam en in zijn tuin plantte. Hij gaf het water en verzorgde het zorgvuldig en op een dag werd de kleine bloem een mooi meisje.

“Waarom heb je me niet langs de weg laten sterven?” vroeg ze en vertelde de oude man haar verhaal.

“Morgen is de trouwdag van prins Milan,” zei de oude man.

Hyacinthia droogde onmiddellijk haar tranen en ging naar het paleis, gekleed als boerin. Ze ging naar de kok en vroeg of ze de bruidstaart mocht maken. De kok was zo onder de indruk van haar schoonheid dat hij het verzoek niet kon weigeren. Toen de gasten allemaal aan tafel zaten, werd prins Milan geroepen om de taart aan te snijden. Zodra hij dat gedaan had, vlogen er twee prachtige duiven uit, die om zijn hoofd cirkelden.

“Liefje,” riep de ene duif tegen de andere duif, “laat me niet in de steek zoals prins Milan dat met Hyacinthia heeft gedaan.”

De prins, die zich nu plotseling alles herinnerde wat hij vergeten was, rende de kamer uit en vond bij de deur Hyacinthia en zijn paard op hem wachten. Ze stegen op en reden snel weg naar het koninkrijk van koning Kojata. Daar werden ze door de koning en koningin met tranen van vreugde ontvangen en ze leefden er nog heel lang en heel gelukkig.


Downloads