Op een mooie lentedag bracht Janneman Robinson een bezoek aan Uil.
“Uil,” zei Janneman Robinson, “ik ga een feestje geven.”
“Ja,” zei Uil, “het is een goede tijd voor een feestje.”
“Maar het moet een speciaal soort feestje worden. Speciaal, omdat het ook is omdat Poeh Knorretje gered heeft uit het water in De Verschrikkelijke Regentijd,” zei Janneman Robinson.
“Oh, daar is het ook voor?” zei Uil en dacht na hoe hij Janneman Robinson met zijn plan kon helpen.
“Ja, dus wil je het Poeh zo snel mogelijk vertellen, Uil? En alle anderen? Want het gaat morgen gebeuren.”
“Oh, ja?” zei Uil, nog steeds zo behulpzaam mogelijk.
“Ja, dus ga je het ze vertellen, Uil?”
Uil wilde iets heel wijs bedenken om te zeggen, maar dat lukte niet. Dus vloog hij weg om het de anderen te vertellen. En het was Poeh, die hij het eerste opzocht.
“Poeh”, zei Uil, “Janneman Robinson geeft een feestje.”
“Oh,” zei Poeh. Toen hij zag dat Uil verwachtte dat hij iets anders zou zeggen, zei hij: “Denk je dat er van die lekkere cakejes zijn met dat roze suikerglazuur?”
Uil wist daar het antwoord niet op en vond het ook nogal een domme vraag, Dus vertelde hij precies wat Janneman Robinson hem had gezegd en vloog daarna door naar Iejoor.
“Een feestje, speciaal voor mij?” dacht Poeh bij zichzelf. “Geweldig!” En hij begon zich af te vragen of alle andere dieren zouden weten dat het een speciaal Poeh-feestje was, en of Janneman Robinson ze verteld had over ‘De Drijvende Beer’ en ‘Het Brein van Poeh’ en de prachtige schepen die hij had uitgevonden, en waarop hij gevaren had. Toen begon hij te bedenken hoe afschuwelijk het zou zijn als iedereen het vergeten was en niemand precies zou weten waar het feest voor was.
Hoe meer hij zo dacht, hoe meer hij het zag als een droom waarin niets goed gaat. Er kwam een zelfgemaakt liedje in zijn hoofd. Het ging zo: ‘Proost op Poeh! Hij kon niet zwemmen, maar hij heeft hem gered. Wie heeft hij gered? Oh luister, echt! Ik heb het over Poeh. Over wie? Over Poeh! Wie dan? Nou, Poeh, een beer met een enorm brein! Hij eet veel, en hij kon niet zwemmen, maar het lukte hem om te drijven op een soort boot. Wat voor soort boot? Nou, een soort pot… dus laten we hem nu drie keer hartelijk toejuichen (drie hoeraatjes) en laten we op hem proosten en hem vele jaren wensen in goede gezondheid, wijsheid en rijkdom. Proost op Poeh! Proost op de beer Poeh! Proost op de geweldige Winnie-de-Poeh! Alleen… waarom? Wat deed hij dan?
En terwijl Poeh zo met zijn gedachten bezig was, praatte Uil met Iejoor.
“Iejoor,” zei Uil. “Janneman Robinson geeft een feestje.”
“Heel interessant,” zei Iejoor.
“Je bent uitgenodigd, “ zei Uil.
“Hoe bedoel je?” vroeg Iejoor
“Dat je op het feestje mag komen,” zei Uil. “En het is morgen al.”
“Het zal vast bedoeld zijn voor Knorretje, “ zuchtte Iejoor, “ik zal het hem wel gaan vertellen.”
“Nee, Iejoor!’ zei Uil en hij begon een beetje ongeduldig te raken, “het is voor jou bedoeld. De uitnodiging is voor jou bedoeld.”
“Weet je het zeker?” vroeg Iejoor.
Natuurlijk weet ik het zeker. Janneman Robinson zei: ‘Allemaal! Vertel het ze allemaal!”
“Allemaal, behalve Iejoor?”
“Allemaal,”zei Uil mokkend.
“Oké,” zei Iejoor, “maar het zal wel een vergissing zijn. Ongetwijfeld. Maar ik zal komen. Neem het me niet kwalijk als het gaat regenen.”
Maar het ging niet regenen. Janneman Robinson had van lange stukken hout een lange tafel gemaakt. Iedereen ging er omheen zitten. Janneman Robinson aan de ene kant en Poeh aan de andere. Tussen hen in zaten aan de ene kant Uil en Iejoor en aan de andere kant zaten Konijn, Kanga en Roe. En alle vrienden en relaties van Konijn namen plaats op verschillende plekken in het gras, waar ze zaten te wachten tot iemand met hen zou praten iets zou laten vallen.
Voor Roe was het de eerste keer dat hij voor een feestje was uitgenodigd en hij was erg opgewonden.
Zodra ze gingen zitten, begon hij te praten.
“Hallo, Poeh!” piepte hij.
“Hallo, Roe!” zei Poeh.
Roe sprong een tijdje op en neer in zijn stoel en begon toen opnieuw.
“Hallo, Knorretje!” piepte hij.
Knorretje zwaaide met een poot naar hem, omdat hij het te druk had om iets te zeggen.
“Hallo, Iejoor!” zei Roe.
Iejoor knikte somber naar hem. “Het gaat binnenkort regenen,” zei hij.
Roe keek in de lucht en toen keek hij naar Uil, en zei hij: “Hallo Uil.”
En Uil zei: “Hallo, mijn kleine kerel,” op een vriendelijke manier en hij vertelde Janneman Robinson over een ongeluk dat een vriend van hem bijna was overkomen. Maar Janneman Robinson kende die vriend helemaal niet. En Kanga zei tegen Roe: “Drink eerst je melk op schat, en praat daarna.” Dus Roe, die zijn melk dronk, probeerde te zeggen dat hij beide tegelijk kon….en kreeg de hik!
Toen ze allemaal bijna genoeg hadden gegeten, tikte Janneman Robinson met zijn lepel op de tafel. Iedereen stopte met praten en het werd stil.
“Dit feest,” zei Janneman Robinson, “is een feest vanwege wat iemand deed. En we weten allemaal wie het was. Het is zijn feest en ik heb een cadeau voor hem. Hier is het.” Toen wilde hij het pakken, maar het was er niet. “Waar is het?” fluisterde hij.
Terwijl Janneman Robinson om zich heen keek, kuchte Iejoor op indrukwekkende wijze en begon te praten. “Vrienden,” zei hij, “het is mij een groot genoegen om jullie op mijn feest te zien. Wat ik deed, was niets. Ieder van jullie, behalve Konijn, Uil en Kanga, zouden hetzelfde hebben gedaan. Oh, en ook Poeh. Mijn opmerkingen zijn natuurlijk niet van toepassing op Knorretje en Roe, omdat ze te klein zijn. Ieder van jullie zou hetzelfde hebben gedaan. Maar het gebeurde gewoon.”
“Hik,” hikte Roe.
“Roe!” zei Kanga.
“Waar heeft Iejoor het over?” fluisterde Knorretje tegen Poeh.
“Ik weet het niet,” zei Poeh nogal somber.
“Ik dacht dat dit jouw feestje was.”
“Ik dacht het ook,” zei Poeh, “maar blijkbaar heb ik mij vergist.”
“Ik heb liever dat het van jou is dan van Iejoor,” zei Knorretje.
“Ik ook,” zei Poeh.
“Hik”, hikte Roe weer.
“Zoals, ik zei…” zei Iejoor luid en streng, “tot ik werd onderbroken, voel ik dat…”
“Hier is het!” riep Janneman Robinson opgewonden. “Geef het door aan die gekke oude Poeh. Het is voor Poeh.”
“Voor Poeh?” vroeg Iejoor.
“Natuurlijk! De beste beer van de hele wereld.”
“Ik had het kunnen weten,” zei Iejoor, “maar ik klaag niet. Ik heb mijn vrienden. Gisteren heeft iemand nog tegen mij gesproken.”
Niemand luisterde naar Iejoor. Ze wilden allemaal weten wat Poeh had gekregen. “Maak het open, Poeh!” En natuurlijk maakte Poeh het zo snel mogelijk open, maar hij wilde het lintje niet kapotmaken, want dat zou nog wel eens een keer nuttig kunnen zijn. Eindelijk had hij het cadeau open gekregen.
Toen Poeh het zag, viel hij bijna om van blijheid. Het was een speciaal etui. Er zaten potloden in met de aanduiding ‘B’ voor Beer, en potloden met de aanduiding ‘HB’ voor Hulp Beer, en potloden met de aanduiding ‘BB’ voor Bijzondere Beer. Er zat een puntenslijper in, en een gum, en een liniaal met daarop aangegeven de centimeters. Er zaten blauwe potloden in, en rode potloden en groene potloden. Al deze mooie dingen zaten in hun eigen zakje in een speciale koffer die met een klik dichtging als je erop klikt. En het was allemaal voor Poeh.
“Oh,” zei Poeh.
“Oh, Poeh,” zei iedereen, behalve Iejoor.
“Dank je wel!” riep Poeh.
Maar Iejoor mopperde tegen zichzelf. “Die schrijfdingen, potloden en zo. Zo bijzonder zijn ze niet, als je het mij vraagt.”
Later, toen ze allemaal ‘tot ziens’ en ‘dank je wel’ tegen Janneman Robinson hadden gezegd, liepen Poeh en Knorretje samen peinzend naar huis en zeiden een tijdje niets tegen elkaar.
“Als je ’s morgens wakker wordt, Poeh,” zei Knorretje uiteindelijk, “wat is dan het eerste dat je tegen jezelf zegt?”
“Wat eet ik voor ontbijt?” zei Poeh. “En wat zeg jij tegen jezelf Knorretje?”
“Ik vraag me af wat er vandaag voor spannends gaat gebeuren, dat is wat ik tegen mezelf zeg, Poeh.”
“Maar dat is toch hetzelfde?” zei Poeh.
“En wat gebeurde er?” vroeg Janneman Robinson.
“Wanneer?”
“De volgende ochtend.”
“Ik weet het niet.”
“Kun je er even over nadenken en het mij en Poeh vertellen?”
“Als je het heel graag zou willen.”
“Poeh wel,”antwoordde Janneman Robinson.
Hij zuchtte diep, pakte zijn knuffelbeer bij zijn poot en liep naar de deur. Winnie de Poeh liep achter hem aan. Bij de deur draaide hij zich om, en zei: “Kom je kijken of ik in bad mag?”
“Misschien,” zei ik.
“Was Poeh’s etui beter dan het mijne?”
“Het was precies hetzelfde,” zei ik.
Hij knikte en ging de kamer uit.…….een ogenblik later hoorde ik Winnie de Poeh, boink, boink, boink, achter hem de trap op gaan.