Knorretje gaat in bad

Niemand wist precies waar ze vandaan kwamen, maar ze woonden opeens in het bos: Kanga en haar baby Roe. Toen Winnie de Poeh aan Janneman Robinson vroeg hoe ze in het bos terecht waren gekomen, antwoordde hij:  “Op de gebruikelijke manier, Poeh, als je begrijpt wat ik bedoel.”

Waarop Poeh antwoordde, die er overigens helemaal niets van begreep: “Oh, ja natuurlijk, op de gebruikelijke manier.” En knikte daarbij met zijn hoofd op en neer.

Daarna haastte hij zich naar het huis van zijn vriend Knorretje om met hem te overleggen wat hij hier allemaal van vond. Toevallig was daar ook Konijn. Dus overlegden ze met elkaar over deze zaak.

“Wat ik niet fijn hieraan vind,” zei Konijn,” is dat wij hier in het bos leven, jij Poeh en jij Knorretje, en ik, en plotseling…..” “En Iejoor,” zei Poeh. “Ja, en Iejoor,” vervolgde Konijn. “En Uil,” onderbrak Poeh hem weer. “En Uil,” vervolgde Konijn. “En Iejoor,” onderbrak Poeh Konijn weer, “was ik hem bijna vergeten.”

“Dus, hier zijn wij,” sprak Konijn nu traag en voorzichtig verder, “wij allemaal, en plotseling worden we op een dag wakker, en wat treffen we aan? Er bevindt zich opeens een vreemd dier onder ons. Een dier, dat we nog nooit eerder gezien hebben en waar we nog nooit iets over gehoord hebben! Een dier dat haar gezin in haar buideltas draagt. Stel je voor dat ik mijn familie in mijn zakken zou dragen, hoeveel zakken zou ik dan wel niet moeten hebben?”

“Zestien,” zei Knorretje. “Zeventien, toch?” zei Konijn, “maar het zouden er ook makkelijk achttien kunnen zijn.” Toen volgde er een lange stilte waarin iedereen even in gedachten verzonk. Tot Poeh de stilte verbrak en zei: “Ik maak er vijftien van!” “Vijftien, wat?” vroeg Konijn. “Jouw familie,” antwoordde Poeh. “Wat is er met mijn familie?” vroeg Konijn.

Poeh wreef over zijn neus en zei dat hij dacht dat Konijn over zijn familie had gesproken. “Oh ja?” vroeg Konijn nonchalant en toch een beetje geërgerd. “Ja, je zei…”

“Laat maar Poeh,” zei Konijn, “de vraag is: wat gaan we doen met betrekking tot Kanga?” “Oh, ik begrijp het,” zei Poeh. “Het beste wat we kunnen doen, is dit,” zei Konijn. “We stelen baby Roe en verstoppen hem. En als Kanga ons vraagt: Waar is baby Roe? Dan zeggen wij: Aha!”

“Aha,” oefende Poeh direct, “Aha! Aha! Ja, natuurlijk!” zei Poeh. “We zouden zelfs ‘Aha!’ kunnen roepen als we baby Roe niet zouden stelen.” “Poeh,” sprak Konijn op vriendelijke toon, “je begrijpt er niets van.” “Ik weet het,” zei Poeh.

“Wij zeggen ‘Aha!’ zodat Kanga weet dat wij weten waar baby Roe is. ‘Aha!’ betekent: we zeggen waar baby Roe is, als jij belooft het bos te verlaten om nooit meer terug te komen, en nu stoppen met praten, Poeh. Ik moet nadenken!”

Poeh zocht een hoekje op waar hij kon oefenen: ‘Aha!’ op de juiste manier uit te spreken. Hij wist niet of hij het op de manier zou zeggen, zoals Konijn het bedoelde. “Ik denk dat het gewoon een kwestie van oefenen is,”dacht Poeh bij zichzelf, “ik vraag me af of Kanga ook zal moeten oefenen om het te begrijpen.”

“Er is alleen één ding,” zei Knorretje. “Ik sprak met Janneman Robinson en hij vertelde me dat een Kanga over het algemeen gezien wordt als een krachtig dier. Als je daar een kind van steelt, kan het zijn dat het erg woest en gewelddadig wordt. In dat geval is: ‘Aha!’ misschien iets stoms om te zeggen.”

‘Knorretje,” zei Konijn en pakte een potlood waarvan hij aan het uiteinde likte, “je bent een angsthaas.” “Het is niet makkelijk om dapper te zijn,” zuchtte Knorretje, “als je maar een heel klein dier bent.”

Konijn was intussen druk van alles aan het noteren, maar keek even op naar Knorretje, en zei: “Juist omdat je een heel klein dier bent, maakt het je uiterst nuttig voor het avontuur dat ons te wachten staat.” Knorretje raakte zo opgewonden bij het idee ‘nuttig’ te zijn, dat hij vergat om nog bang te zijn. Toen Konijn hem daarbij ook nog vertelde dat Kanga’s alleen in de wintermaanden kwaadwillig zijn, kon Knorretje ook meteen niet meer wachten om ‘nuttig’ te zijn.

“En ik dan?” vroeg Poeh, “Ik neem aan dat ik zeker niet ‘nuttig’ zal zijn?” “Geeft niks,” zei Knorretje, “jij hebt andere kwaliteiten.” “Zonder Poeh,” sprak Konijn nu op ernstige toon, terwijl hij zijn potlood scherpte, ‘zal het avontuur onmogelijk zijn.” “Oh,” zei Knorretje en probeerde niet teleurgesteld te kijken. Maar Poeh ging een hoek van de kamer in om trots te zijn op zichzelf.

“Nu allemaal goed opgelet,” zei Konijn. “Ik heb het een en ander opgeschreven.” En Poeh en Knorretje gingen zitten om met hun mond open naar het plan van Konijn te luisteren. “Dit is het plan om baby Roe te vangen”, begon Konijn en las de punten op die hij had opgeschreven.

PLAN OM BABY ROE TE VANGEN:

  1. Algemene opmerking: Kanga rent sneller dan wie dan ook van ons, zelfs sneller dan ik.
  2. Meer algemene opmerkingen: Kanga verliest baby Roe nooit uit het oog, behalve als hij veilig in haar buidel zit.
  3. Daarom zullen we het goed moeten voorbereiden, want Kanga rent sneller dan ons allemaal (zie punt 1.)
  4. Ideetje. Als Roe uit Kanga’s buidel zou springen, zou Knorretje in de buidel kunnen springen. Kanga zou het verschil niet merken, want Knorretje is een heel klein dier.
  5. Net zo klein als Roe.
  6. Kanga zou eerst de andere kant op moeten kijken, zodat het haar niet zou opvallen dat het Knorretje is die de plaats van Roe inneemt.
  7. Zie punt 2.
  8. Nog een ideetje. Als Poeh heel erg opgewonden tegen haar zou praten, zou ze misschien even de andere kant op kunnen kijken,
  9. en dan kan ik weglopen met Roe.
  10. Snel.
  11. En Kanga zou het verschil pas daarna ontdekken.

Konijn las het met trots voor en het bleef een tijdje stil. Tot Knorretje met een hees stemmetje zei: “En wat daarna?”

“Wat bedoel je?”

“Wat op het moment dat Kanga het verschil ontdekt?”

“Dan zeggen we met zijn allen ‘Aha!

“Wij alle drie?”

“Ja.”

“Oh!”

“Hoezo? Wat is het probleem Knorretje?”

“Niets,” zei Knorretje, “zolang we het alle drie zeggen, vind ik het niet erg. Maar als ik in mijn eentje ‘Aha!’ moet zeggen, zou het lang niet zo goed klinken. Trouwens, ben je vrij zeker van wat je zei over de wintermaanden?”

“De wintermaanden?”

“Ja, dat Kanga’s alleen in de wintermaanden boosaardig zijn.”

“Oh, dat. Ja, dat klopt wel. En Poeh, snap je wat je te doen staat?” vroeg Konijn.

“Nee, nou, niet precies,” antwoordde Poeh, “wat moet ik precies doen?”

“Je moet met hele harde stem praten tegen Kanga, zodat ze niets in de gaten heeft.”

“Oh, maar waarover moet ik dan praten?”

“Over alles wat je maar leuk vindt.”

“Oh, misschien dat ik haar wat gedichten voordraag?”

“Ja, prima,” zei Konijn. “Doe dat maar! Kom, laten we gaan”

Dus gingen ze daarna alle drie op zoek naar Kanga.

Kanga en Roe speelden in het zanderige deel van het bos. Baby Roe oefende er heel kleine sprongetjes in het zand. Tot Kanga zei dat ze naar huis wilde gaan. Maar op dat moment kwam Poeh eraan.

“Goedemiddag, Kanga,” zei Poeh.

“Goedemiddag, Poeh.”

“Kijk eens hoe goed ik kan springen,” brabbelde Roe.

“Hallo Roe, mijn kleine mannetje,”zei Poeh.

“We waren net van plan om naar huis te gaan,” zei Kanga. “Goedemiddag Konijn. Goedemiddag Knorretje.”

Konijn en Knorretje, zeiden ook “Goedemiddag” en “Hallo Roe.” Roe vroeg hen springend naar hem te kijken, dus dat deden ze.

En Kanga keek ook….

“Oh, Kanga,” zei Poeh, nadat Konijn al twee keer naar hem had geknipoogd. “Ik weet niet of je interesse hebt in poëzie?”

‘Eigenlijk niet,” antwoordde Kanga.

“Oh!” zei Poeh.

“Roe, liefje, nog een keer springen, en dan gaan we naar huis,” zei Kanga tegen Roe.

Er volgde een korte stilte toen Roe in een konijnenhol viel.

“Kom op,” fluisterde Konijn op een wat luidruchtige manier achter zijn pootje.

“Over poëzie gesproken,” zei Poeh, “Ik heb zelf onderweg wat leuke gedichtjes geschreven…”

“Mooi hoor,” zei Kanga, “Toe Roe, we gaan…”

“Je zult dit deel van het gedicht van Poeh prachtig vinden,” zei Konijn.

“Je zult het geweldig vinden,” zei Knorretje.

“Je moet wel heel goed opletten terwijl je luistert,” zei Konijn.

‘Zodat je er niets van mist,” zei Knorretje.

“Goed,” zei Kanga, terwijl ze Roe nauwlettend in het oog hield.

“Hoe ging het, Poeh?” vroeg Konijn.

Poeh kuchte een beetje en begon: “Poëzie, geschreven door een beer met weinig verstand.”

“Op maandag, als de zon heet is, vraag ik mezelf veel af: ‘Is het nu waar, of niet?’ Dat is wat en wat is dat? Op dinsdag, als het hagelt en sneeuwt, groeit het gevoel in mij dat bijna niemand weet of het hagel of sneeuw moet zijn. Op woensdag, als de lucht blauw is en ik heb niets anders te doen, vraag ik me soms af of het waar is wie wat is en wat wie is. Op donderdag, als het begint te vriezen en zich ijspegels vormen aan de takken van de bomen en je gemakkelijk ziet van wie deze zijn, maar van wie zijn deze? Op vrijdag….”

“Ja, zo is het, toch? Of niet?” zei Kanga, niet afwachtend wat er op vrijdag zou zijn. “Kom, nog een keer springen Roe, en dan moeten we echt gaan!”

Konijn gaf Poeh een por.

“Over poëzie gesproken,” zei Poeh snel, “heb je die boom daar al eens opgemerkt?”

“Waar?” vroeg Kanga. “Kom nu, Roe!”

“Daar!” zei Poeh, wijzend achter Kanga’s rug.

“Nee,” zei Kanga, “Kom Roe, spring erin, Roe, we gaan nu naar huis!”

“Je zou echt eens naar die boom daar moeten kijken,”zei Konijn. “Zal ik je even in de buidel van je moeder tillen Roe?” En hij pakte Roe op met zijn poten.

“Ik kan er vanaf hier een vogel in zien,” zei Poeh. “Of is het een vis?”

“Je zou die vogel vanaf hier moeten zien,” zei Konijn.

“Het is geen vis, het is een vogel,” zei Knorretje.

“Zo is het,” zei Konijn.

“Is het een spreeuw of een merel?” vroeg Poeh.

“Dat is een hele goede vraag,” zei Konijn. “Is het een merel of een spreeuw?”

Toen draaide Kanga eindelijk haar hoofd om te kijken. Op dat moment zei Konijn met luide stem: “Kom, Roe, hup ga lekker mee met je moeder! ”Knorretjes sprong in Kanga’s buidel en Konijn rende weg met Roe in zijn poten, zo snel als hij kon.

“Waar is Konijn?” vroeg Kanga, zich weer omdraaiend.” Gaat alles goed Roe, lieverd?”

Knorretje maakte een piepend Roe-geluid vanuit de onderkant van de buidel.

“Konijn moest weg,” zei Poeh. “Volgens mij bedacht hij iets wat hij plotseling moest gaan bekijken.

“En Knorretje?”

“Volgens mij dacht Knorretje op hetzelfde moment aan hetzelfde.”

“Nou, we moeten nu echt naar huis,” zei Kanga. “Tot ziens, Poeh!” En met drie grote sprongen was ze weg.

Poeh keek haar na. “Oh, ik zou willen dat ik zulke sprongen kon maken,” dacht Poeh. “Maar sommige kunnen dat nu eenmaal, en sommige niet. Dat is nu eenmaal zo.”

Knorretje was niet zo blij, want de enorme sprongen die Kanga maakte, voelde voor hem aan alsof ze vlogen. Maar de landingen waren niet zacht, integendeel! “Ooooohw,” riep hij telkens als ze gingen vliegen, maar ook als ze gingen landen.

Natuurlijk zag Kanga toen ze thuis was meteen wat er was gebeurd. Eventjes was ze in angst, maar toen wist ze dat het niet nodig was, want ze wist dat Janneman Robinson haar nooit kwaad zou doen, en zeker Roe niet. Dus sprak ze tot zichzelf: “Als zij een grap met mij willen uithalen, dan zal ik een grap met hen uithalen!”

“Nou dan, Roe, lieverd,” zei ze, terwijl ze Knorretje uit haar buidel haalde. “Het is bedtijd!”

Aha!” zei Knorretje. Maar het was geen erg goede ‘Aha!’ want Knorretje moest nog even bijkomen van zijn angstaanjagende reis. En Kanga leek niet te begrijpen wat het betekende.

“Eest in bad,” zei Kanga opgewekt.

Aha! “zei Knorretje weer, angstig om zich heen kijkend naar de anderen. Maar de anderen waren er niet.

Konijn speelde met baby Roe in zijn eigen huis en voelde zich met de minuut steeds meer met hem bevriend.

Poeh was nog in het zand in het bos aan het oefenen met springen in de hoop er steeds beter in te worden.

“Ik ben er niet zeker van,” zei Kanga, “of het een goed idee is je vanavond een koud bad te geven, maar zou je dat willen, lieve Roe?”

Knorretje, die niet van baden of douchen hield, rilde en zei zo moedig als hij kon: “Kanga, het wordt tijd om met je te praten.”

“Grappige, kleine Roe,” zei Kanga, terwijl ze het badwater klaarmaakte.

“Ik ben Roe niet,” riep Knorretje, “ik ben Knorretje!”

“Ja, ja,” zei Kanga sussend, “en nu de stem van Knorretje imiteren ook! Knap van je hoor, lieverd.” En ze ging verder, terwijl ze een stuk zeep uit de kast haalde.

“Kun je het niet zien?”gilde Knorretje, “Heb je geen ogen? KIJK naar me!”

“Roe, lieverd, ik kijk naar je,”zei Kanga op strenge toon. “En je weet wat ik je gisteren heb verteld over het ‘trekken’ van gezichten. Als je doorgaat met het maken van gezichten zoals die van Knorretje, zul je er ook uitzien en opgroeien als Knorretje. Bedenk hoeveel spijt je daarvan zult krijgen. Ik hoef het je toch niet nog een keer te vertellen?”

En voordat Knorretje wist waar hij was, lag hij in een bad met een dikke schuimlaag en zat Kanga hem stevig schoon te schrobben.

“Au!” riep Knorretje. “Laat me eruit! Ik ben Knorretje!”

“Houd je mond maar liever dicht,” zei Kanga, “of de zeep gaat erin. Daar! Wat heb ik je gezegd?”

“Dat deed je met opzet!”riep Knorretje.

“Klopt!”antwoordde Kanga. Daarna haalde ze Knorretje uit het bad en wreef ze hem droog met een handdoek.

“Nou, eerst je medicijn, en daarna meteen naar bed,” zei Kanga.

“W-w-welk medicijn?” zei Knorretje.

“Om je groot en sterk te maken, lieverd. Je wilt toch niet net zo klein en zwak worden zoals Knorretje?”

Op dat moment werd er aan de deur geklopt.

“Kom binnen,” zei Kanga. Het was Janneman Robinson die naar binnen ging.

“Janneman Robinson!” riep Knorretje. “Vertel Kanga wie ik ben. Ze denkt dat ik Roe ben, maar dat ben ik niet. Jij ziet dat toch?”

Janneman Robinson keek hem aandachtig aan en schudde zijn hoofd. “Jij kunt Roe niet zijn,”zei hij, “omdat ik Roe net in het huis van Konijn heb zien spelen.”

“Nou, het zal toch niet,” zei Kanga. “Stel je voor dat ik het mis zou hebben?”

“Dat zeg ik toch de hele tijd. Ik ben Knorretje,” riep Knorretje.

Janneman Robinson schudde opnieuw zijn hoofd. “Nee hoor, jij bent Knorretje niet. Je hebt namelijk een heel andere kleur!”

Knorretje wilde net zeggen dat dit kwam omdat hij net in bad was geweest, maar toen hij zijn mond opendeed om dat te zeggen, stopte Kanga een lepel met medicijn erin, en vertelde hem dat het best een lekkere smaak was als je eraan gewend was.

“Ik wist dat het Knorretje niet was,” zei Kanga, “maar ik vraag me af wie het kan zijn.”

“Misschien is het een familielid van Poeh,” zei Janneman Robinson. “Een neef of een oom?”

Kanga was het er mee eens dat dit waarschijnlijk was wat het was, maar wie zou het kunnen zijn.

“Ik denk dat het Henry Pootel moet zijn,” antwoordde Janneman Robinson.

En juist toen dat besloten was, wurmde de zogenaamde Henry Pootel zich uit Kanga’s armen en rende met de meest haastige spoed de deur uit, die Janneman Robinson gelukkig had open gelaten. Hij rende zo hard als hij kon naar zijn huis, maar wentelde onderweg nog even door de modder om zijn eigen, bekende en comfortabele kleur terug te krijgen.

Dus Kanga en Roe bleven wonen in het bos. Elke dinsdag bracht Roe door met zijn grote vriend Konijn en Kanga met Poeh om hem de kunst van het springen te leren. Elke week bracht Knorretje de dinsdag door met zijn grote vriend Janneman Robinson… en zo waren ze allemaal weer helemaal gelukkig en blij.


Downloads