Een hert stond te drinken van een glasheldere bron en zag zijn eigen reflectie in het water. Hij had grote bewondering voor zijn machtig gewei, maar voelde zich beschaamd over zijn krakkemikkige benen.
“Hoe kan het toch”, zuchtte hij, “dat ik ben vervloekt met zulke benen, terwijl ik zo’n magnifieke kroon heb?”
Precies op dat moment, rook hij een panter in de nabijheid en hij rende voor zijn leven door het bos. Maar terwijl hij rende, bleef zijn brede gewei vastzitten aan de takken van de bomen en al snel had de panter hem bijgehaald. Toen realiseerde het hert zich, dat de benen waarvoor hij zich zo schaamde, hem gered zouden hebben, ware het niet dat hij vast was komen te zitten met dat nutteloze gewei op zijn hoofd.