Een bezoek aan het land van de Kerstman

Op een avond net voor Kerstmis werden Mees en Milou door moeder naar bed gebracht. Slapen lukte echter niet en al snel zaten ze rechtop in bed. ‘Mees’, fluisterde Milou, ‘slaap je al?’ ‘Nee’, zei Mees. ‘Het lukt niet. Milou, zou jij ook zo graag de Kerstman willen zien? Huh, Milou, hoor jij dat ook?’

Ze luisterden allebei met ingehouden adem en hoorden een zacht getik op het raam. En toen ze nog eens goed keken, zagen ze daar een vrolijk elfje bij het raam zitten. ‘Hoorde ik jullie nou goed? Willen jullie de Kerstman zien?’, zei het elfje. ‘Nou, dat komt goed uit, want ik ben één van zijn elfjes en ga nu net naar het land van de Kerstman. Als jullie willen, dan kan ik jullie meenemen?’

Mees en Milou sprongen uit bed en riepen: ‘Ja, wijs ons de weg! Wijs ons de weg!’ ‘Nou wacht even’, zei het elfje. ‘Niemand mag de weg naar het land van de Kerstman weten.’ Het elfje pakte iets zachts, diks en donkers en bond het om de ogen van Mees. Daarna pakte hij nog iets zachts, diks en donkers en bond het om de ogen van Milou. ‘Hoeveel vingers steek ik op?’, vroeg hij, maar Mees en Milou hadden geen idee, ze zagen niets. ‘Heel goed, dan zijn we klaar voor vertrek’, zei het elfje.

Hij pakte Mees’ hand aan de ene kant en die van Milou aan de andere en het leek wel alsof ze door het raam vlogen. Zo ging het een tijdje, totdat het elfje hen rond begon te draaien totdat ze er duizelig van werden. De kinderen hadden geen idee welke kant ze opgingen en na een tijdje stopten ze. ‘We zijn er’, zei het elfje en gaf Mees en Milou hun zicht terug. En wat ze zagen, was een groot, dik hek. Het elfje klopte op de deur en het hek ging open. Gezamenlijk liepen ze naar binnen, zo de tuin van de Kerstman in.

Het was een bijzondere tuin. Er waren vele rijen Kerstbomen, allen glimmend van de versiering en in plaats van bloemen, groeide er speelgoed in de tuin. Milou rende direct naar de poppen. ‘Laten we eens kijken of er al eentje rijp is’, zei het elfje. ‘Rijp?’, vroeg Milou. ‘Ja, natuurlijk’, zei het elfje. ‘Als de pop rijp is, dan doet ze haar ogen dicht in jouw armen Laten we deze proberen.’ Het elfje legde de pop in de armen van Milou en de pop sloot haar ogen voor de helft. ‘Nee, deze is nog niet rijp’, zei het elfje. ‘Probeer deze eens.’ Hij legde de pop in de armen van Milou en deze sloot direct haar ogen. ‘We nemen deze mee’, besloot het elfje en hij legde de pop in een grote zak, die hij bij zich droeg.

Ze liepen verder en zagen babypoppen. ‘Deze zijn rijp, als ze beginnen te huilen’, zei het elfje. Hij kneep zachtjes in de pop en die maakte een gek, piepend geluidje. ‘Nog niet rijp’, oordeelde hij, en legde de pop terug. Hij probeerde er nog een paar en nam er een behoorlijk aantal mee. Sommigen huilden, andere zeiden ‘Mamma’ of ‘Pappa’ en weer anderen dansten wanneer ze werden opgewonden.

‘Oh, kom hier eens kijken, Milou!’, riep Mees. Milou rende naar Mees toe en zag allemaal drumstellen in alle kleuren van de regenboog. ‘Kunnen we er hier een paar van meenemen?’, vroeg Mees. ‘Natuurlijk, maar laten we kijken of ze rijp zijn’, zei het elfje. Hij pakte een kleine, rode drum en gaf het klapje met de drumstick. Het drumstel maakte echter zo’n raar geluid dat iedereen moest lachen. Ze legden het kleine, rode drumstel daarom gauw terug. Nu koos het elfje een groot, bruin drumstel, sloeg erop en het maakte een machtig geluid, dus deze namen ze mee.

Toen ze alle drumstellen geplukt hadden, liepen ze door naar de hoorns. Die waren het allerleukst. Als volgende kwamen ze bij het opwindspeelgoed. Er waren treinen, auto’s, dansende poppen, klimmende aapjes, hupsende vogels, hobbelende eenden en alle andere soorten speelgoed, die je maar kunt bedenken. Hier bleven de kinderen een hele tijd, totdat Milou zei: ‘Waar is de Kerstman? We willen hem zien.’

‘Maar natuurlijk’, zei het elfje. ‘Kom mee’, en hij leidde de kinderen over een lange, zwalkende weg, naar de rand van de tuin en wees naar een heuvel in de verte. ‘Zie je dat grote witte huis? Daar woont hij.’

De kinderen staarden naar het huis. Het was zo wit, dat het leek te schijnen in de verte. ‘Loop hierlangs’, zei het elfje, ‘en dan de heuvel op naar het huis van de Kerstman.’ ‘Ohh, moeten we hierlangs’, zei Milou, en ze staarde in een diepe, zwarte afgrond tussen de tuin en de heuvel. Er was een plank neergelegd om overheen te lopen. ‘Wees voorzichtig’, adviseerde het kerstelfje, ‘en kijk zeker niet naar beneden. Als je dat wel doet, dan ben ik bang dat je de Kerstman vanavond niet zult zien.’

‘We zullen voorzichtig zijn’, zei Mees. ‘Kom mee, Milou!’, en hij nam de hand van zijn zus en ze begonnen over de plank te lopen. Ze waren bijna in het midden, toen Mees naar beneden keek. ‘Oh’, zei hij, en trok aan de hand van Milou. Ook zij keek naar beneden en riep: ‘Oh! Oh!’, en samen vielen ze naar beneden en ploften neer.

Ineens zaten ze rechtop in bed en wreven in hun ogen. Ze waren weer thuis in hun eigen bed. Moeder opende de deur en zei: ‘Zijn jullie wakker kinderen?’ ‘Oh moeder, we hebben niet geslapen. We waren in het land van de Kerstman en we hebben hem bijna gezien!’

Ze vertelden moeder die ochtend alles. En moeder? Die glimlachte.


Downloads