Er was eens een geitenkindje, dat door zijn groeiende hoorns dacht, dat hij al volwassen was en voor zichzelf kon zorgen. Op een avond vertrok zijn kudde van het weiland naar huis en zijn moeder riep hem om mee te komen. Het kindje trok zich daar niets van aan en bleef gewoon gras eten. Even later keek hij om en zag dat zijn hele kudde was verdwenen.
Daar stond hij, helemaal alleen. De zon was onder aan het gaan en lange schaduwen kropen over het weiland. Er stak ook een fris windje op dat voor enge geluiden zorgde. Het kindje moest aan de verschrikkelijke wolf denken en huiverde. Toen begon hij als een gek over het weiland te rennen en riep om zijn moeder. Maar hij was nog niet halverwege, of hij zag daar in de buurt van de bomen, de verschrikkelijke wolf.
Het kindje wist dat hij weinig kans maakte. ‘Alstublieft, meneer wolf’, zei hij bevend. ‘Ik weet dat u mij op gaat eten, maar alstublieft, kunt u eerst een liedje voor mij spelen, zodat ik nog één keer blij kan dansen?’
De wolf vond een beetje muziek voor het eten een goed idee, dus speelde hij een vrolijk lied en het geitenkindje dartelde vrolijk.
Ondertussen, liep de kudde langzaam naar huis. In de stilte van de avond, reisde het lied van de wolf ver. De honden van de kudde spitsten hun oren en herkenden het lied dat de wolf zingt voor een feestmaal, en ze begonnen terug te rennen naar het weiland. Hierdoor eindigde het lied van de wolf abrupt.
En terwijl hij achterna gezeten werd door de honden, vervloekte de wolf zichzelf, dat hij een liedje had gespeeld om het geitje te plezieren, terwijl hij hem gewoon op had moeten eten.