Een Vos en een Luipaard waren eens lekker lui aan het uitrusten na een uitgebreid diner en amuseerden zich door ruzie te maken over hun uiterlijk. Het Luipaard was erg trots op zijn glanzende, gevlekte vacht en maakte minachtende opmerkingen over de Vos, wiens uiterlijk, althans volgens het Luipaard, maar heel gewoon was.
De Vos was erg trots op zijn fijne borstelige staart met zijn witte punt. Maar hij was wijs genoeg om te beseffen dat hij qua uiterlijk niet aan het Luipaard kon tippen. Toch had hij sarcastische praatjes genoeg, gewoon om zijn verstand te oefenen en gewoon om het plezier van ruzie maken. Het Luipaard stond op het punt zijn geduld te verliezen, toen de Vos opstond en lui gaapte.
“Jij mag dan wel een hele mooie vacht hebben”, zei de Vos, ” maar je zou nog een stuk beter af zijn als je wat meer slimheid in je kop had en wat minder vacht op je ribben. Als je dus meer zo zou zijn als ik. Want dat noem ik pas echte schoonheid.”