- Hoofdstuk 1: Mijn papa redt een kat
- Hoofdstuk 2: Mijn vader rent weg van huis
- Hoofdstuk 3: Mijn vader vindt het eiland
- Hoofdstuk 4: Mijn vader vindt de rivier
- Hoofdstuk 5: Mijn vader ontmoet tijgers
- Hoofdstuk 6: Mijn vader komt een neushoorn tegen
- Hoofdstuk 7: Mijn vader ontmoet een leeuw
- Hoofdstuk 8: Mijn papa komt een gorilla tegen
- Hoofdstuk 9: Mijn vader maakt een brug
- Hoofdstuk 10: Mijn vader vindt de draak
- Gratis downloads: PDF & Audioboek
Hoofdstuk 1: Mijn papa redt een kat
Op een koude regenachtige dag, toen mijn vader nog een kleine jongen was, ontmoette hij een oude straatkat in een steegje bij zijn huis. De kat was doorweekt van de regen en oogde erg verdrietig, dus zei mijn vader: ‘Wil je niet met mij mee naar binnen?’
Dit verbaasde de kat. Ze had namelijk nog nooit iemand ontmoet die iets om oude straatkatten gaf, maar ze zei: ‘Ik zou het zeer op prijs stellen om bij een warme oven te zitten en een schoteltje melk te drinken.’
‘We hebben een hele mooie oven om bij te zitten’, zei mijn vader, ‘en ik weet zeker dat mijn moeder een extra schoteltje melk heeft.’
Zo werden mijn vader en de kat goede vrienden, maar de moeder van mijn vader vond het maar niets. Ze had een hekel aan katten en al helemaal aan lelijke, oude straatkatten. ‘Als je denkt dat ik die kat een schoteltje melk ga geven, dan heb je het mis’, zei ze tegen mijn vader. ‘Als je eenmaal zwerfkatten gaat voeren, dan kunnen we net zo goed alle zwerfhonden uit de stad ook gelijk voeren en dat doe ik niet!’

Dit maakte mijn vader erg verdrietig en hij verontschuldigde zich bij de kat omdat zijn moeder zo onaardig was geweest. Hij zei tegen de kat dat ze toch moest blijven en dat hij haar op de een of andere manier elke dag een schoteltje melk zou brengen. Mijn vader voedde de kat drie weken lang, maar op een dag vond zijn moeder de schotel van de kat in de kelder en ze was ontzettend boos. Ze gaf mijn vader straf en gooide de kat de deur uit, maar later sloop mijn vader naar buiten en vond de kat. Samen gingen ze wandelen in het park en probeerden leuke dingen te bedenken om over te praten. Mijn vader zei: ‘Als ik groot ben, krijg ik een vliegtuig. Zou het niet geweldig zijn om overal naartoe te vliegen waar je maar aan kunt denken!’
‘Zou je heel, heel graag willen vliegen?’ vroeg de kat.
‘Dat zou ik zeker doen. Ik zou van alles doen als ik kon vliegen.’

‘Nou’, zei de kat, ‘als je echt zo graag zou willen vliegen, dan denk ik dat ik een manier weet om te vliegen terwijl je nog een kleine jongen bent.’
‘Je bedoelt dat je weet waar ik een vliegtuig kan krijgen?’
‘Nou, niet echt een vliegtuig, maar iets dat nog beter is. Zoals je kunt zien, ben ik nu een oude kat, maar in mijn jonge jaren was ik nogal een reiziger. Mijn reisdagen zijn voorbij, maar afgelopen voorjaar maakte ik nog een reis en zeilde naar het eiland Tangerina en stopte in de haven van Cranberry. Nou, het toeval wilde dat ik de boot miste, en terwijl ik wachtte op de volgende, dacht ik dat ik een beetje rond zou kijken. Ik was vooral geïnteresseerd in een plaats genaamd Wild Island, die we waren gepasseerd op weg naar Tangerina. Wild Island en Tangerina zijn met elkaar verbonden door een lange reeks rotsen, maar mensen gaan nooit naar Wild Island omdat het voornamelijk jungle is en wordt bewoond door zeer wilde dieren. Dus ik besloot om over de rotsen te gaan en het zelf te verkennen. Het is zeker een interessante plek, maar ik zag daar iets waarvan ik moest huilen.’

Hoofdstuk 2: Mijn vader rent weg van huis
‘Wild Island wordt praktisch in tweeën opgedeeld door een zeer brede en modderige rivier’, vervolgde de kat. ‘Deze rivier begint aan de ene kant van het eiland en mondt aan de andere kant uit in de oceaan. Nu zijn de dieren daar erg lui en hadden ze er een hekel aan om helemaal om te moeten lopen om aan de andere kant van het eiland te komen. Het maakt visite lastig en postbezorging traag. Met name rondom de Kerstdagen. De krokodillen in het water hadden de passagiers en post kunnen vervoeren, maar krokodillen kunnen heel humeurig zijn en niet zo betrouwbaar. Ze eten namelijk alles wat los en vast zit en het maakt ze niets uit dat alle dieren om moeten lopen, dus dat is precies wat de dieren jarenlang deden.’
‘Maar wat heeft dit allemaal met vliegtuigen te maken?’ vroeg mijn vader, die vond dat de kat er ontzettend lang over deed om het uit te leggen.
‘Wees geduldig, Elmer’, zei de kat tegen mijn vader, en ze ging verder met het verhaal. ‘Op een dag, ongeveer vier maanden voordat ik op Wild Island aankwam, viel een babydraak uit een laagvliegende wolk op de oever van de rivier. Hij was te jong om goed te vliegen en bovendien had hij zijn vleugel behoorlijk gekneusd, dus hij kon niet terug naar zijn wolk. De dieren vonden hem kort daarna en iedereen zei: ‘Wel, dit is precies wat we al die jaren nodig hadden!’ Ze bonden een groot touw om zijn nek en wachtten tot de vleugel beter zou worden. Dit zou een einde maken aan al hun problemen bij het oversteken van de rivier.’

‘Ik heb nog nooit een draak gezien’, zei mijn vader. ‘Heb jij hem gezien? Hoe groot is hij?’
‘O ja, ik heb inderdaad de draak gezien. We zijn zelfs goede vrienden geworden’, zei de kat. ‘Ik verstopte me altijd in de struiken en praatte met hem als er niemand in de buurt was. Hij is niet zo’n grote draak, ongeveer zo groot als een grote bruine beer, hoewel ik me kan voorstellen dat hij behoorlijk gegroeid is sinds ik wegging. Hij heeft een lange staart en gele en blauwe strepen. Zijn hoorn en ogen en de onderkant van zijn voeten zijn helderrood en hij heeft goudkleurige vleugels.’
‘O, wat geweldig!’ zei mijn vader. ‘Wat deden de dieren met hem toen zijn vleugel beter werd?’
‘Ze begonnen hem te trainen om passagiers te vervoeren, en hoewel hij maar een babydraakje is, laten ze hem soms de hele dag en de hele nacht werken. Ze laten hem lasten dragen die veel te zwaar zijn, en als hij klaagt, draaien ze zijn vleugels en slaan hem. Hij zit met een touw vast aan een paal en het touw is net lang genoeg om de rivier over te steken. Zijn enige vrienden zijn de krokodillen, die één keer per week ‘hallo’ tegen hem zeggen, als ze het niet vergeten. Echt, hij is het meest verdrietige dier dat ik ooit ben tegengekomen. Toen ik wegging, beloofde ik dat ik zou proberen hem op een dag te helpen, hoewel ik toen nog niet kon zien hoe. Het touw om zijn nek is namelijk het grootste, sterkste touw dat je je kunt voorstellen, met zoveel knopen dat het dagen zou duren om ze allemaal los te maken.’
‘Hoe dan ook, toen je het over vliegtuigen had, gaf je me een goed idee. Ik ben er vrij zeker van, dat als je de draak zou kunnen redden, wat niet gemakkelijk wordt, dat hij je op zijn nek zou laten en dat je overaal heen zou kunnen vliegen. Op voorwaarde dat je aardig tegen hem bent natuurlijk. Wat dacht je ervan om het te proberen?’
‘O, dat zou ik heel graag willen,’ zei mijn vader, en hij was zo boos op zijn moeder omdat ze zo onaardig was geweest tegen de kat, dat hij er geen moment verdrietig om was dat hij een tijdje van huis was weggelopen.
Diezelfde middag gingen mijn vader en de kat naar de haven om te kijken of er schepen naar het eiland Tangerina gingen. Ze kwamen erachter dat er de volgende week een schip zou varen, dus begonnen ze meteen plannen te maken voor de redding van de draak. De kat was een grote hulp bij het voorstellen van dingen voor mijn vader om mee te nemen, en ze vertelde hem alles wat ze wist over Wild Island. Ze was zelf natuurlijk te oud om mee te gaan.
Alles moest heel geheim worden gehouden, dus als ze iets vonden of kochten om mee te nemen op reis, verstopten ze het achter een rots in het park. De avond voordat mijn vader vertrok, leende hij zijn vaders rugzak en hij en de kat pakten alles heel zorgvuldig in. Hij nam kauwgom, twee dozijn roze lolly’s, een pakje elastiekjes, zwarte rubberen laarzen, een kompas, een tandenborstel, een tube tandpasta, zes vergrootglazen, een heel scherp mes, een kam, een haarborstel, zeven haarlinten in verschillende kleuren, een lege graanzak met een etiket met ‘cranberry’, wat schone kleren mee. Daarnaast kon hij niet van de muizen op het schip leven, dus pakte hij vijfentwintig boterhammen met pindakaas en zes appels in voor onderweg.
Toen alles ingepakt was, gingen mijn vader en de kat naar het schip in de haven. Een nachtwaker had dienst, dus terwijl de kat luide vreemde geluiden maakte om zijn aandacht af te leiden, rende mijn vader snel over de plank het schip op. Hij ging het ruim in en verstopte zich tussen een paar zakken tarwe. Het schip vertrok de volgende ochtend vroeg.

Hoofdstuk 3: Mijn vader vindt het eiland
Mijn vader verstopte zich zes dagen en nachten in het ruim. Twee keer werd hij bijna betrapt toen het schip stopte om meer lading aan te nemen. Maar eindelijk hoorde hij een zeeman zeggen dat de volgende haven Cranberry zou zijn en dat ze daar de tarwe zouden lossen. Mijn vader wist dat de matrozen hem naar huis zouden sturen als ze hem te pakken zouden krijgen, dus keek hij in zijn rugzak en haalde er een elastiekje en de lege graanzak met het label ‘Cranberry’ uit. Op het laatste moment stapte mijn vader, met rugzak en al, in de tas, vouwde de bovenkant van de tas naar binnen en deed de rubberen band om de bovenkant. Hij leek niet precies op de andere tassen, maar het was het beste wat hij kon doen.
Al snel kwamen de matrozen lossen. Ze lieten een groot net in het ruim zakken en begonnen de zakken tarwe te verplaatsen. Plotseling riep een matroos: ‘Geweldige Scott! Dit is de vreemdste zak tarwe die ik ooit heb gezien! Maar het label zegt dat het naar Cranberry moet gaan.’

De andere matrozen keken ook naar de zak en mijn vader, die natuurlijk in de zak zat, deed nog meer zijn best om eruit te zien als een zak tarwe. Toen voelde een andere matroos aan de tas en die greep toevallig mijn vaders elleboog. ‘Ik weet wat dit is’, zei hij. ‘Dit is een zak gedroogde maïskolven’, en hij gooide mijn vader in het grote net, samen met de zakken tarwe.
Dit gebeurde allemaal in de late namiddag, zo laat dat de koopman in Cranberry die de tarwe had besteld, zijn bestelling pas de volgende ochtend natelde. De matrozen vertelden de kapitein dat ze honderdzestig zakken tarwe en één zak gedroogde maïs hadden afgeleverd en de kapitein schreef dat op een stuk papier. Ze lieten het papiertje achter voor de koopman en zeilden die avond weg.
Mijn vader hoorde later dat de koopman de hele volgende dag bezig was met het tellen van de zakken en voelen in welke zak de gedroogde maïskolven zaten. Hij heeft ze natuurlijk nooit gevonden, want zodra het donker werd, klom mijn vader uit de tas, vouwde hem op en stopte hem weer in zijn rugzak. Hij liep langs de kust naar een mooie zandplek en ging liggen om te slapen.
Mijn vader had veel honger toen hij de volgende ochtend wakker werd. Net toen hij wilde kijken of hij nog iets te eten had, viel er iets op zijn hoofd. Het was een mandarijn. Hij had precies onder een boom liggen slapen vol grote, dikke mandarijnen. En toen herinnerde hij zich dat dit het eiland Tangerina was. Overal groeiden mandarijnenbomen in het wild. Mijn vader plukte er zoveel als hij kon tillen, eenendertig om precies te zijn, en ging op zoek naar Wild Island.

Hij liep en liep en liep langs de kust, op zoek naar de rotsen die de twee eilanden met elkaar verbond. Hij liep de hele dag, en toen hij een keer een visser ontmoette en hem naar Wild Island vroeg, begon de visser te beven en kon hij een hele tijd niet praten. Alleen eraan denken, maakte hem al doodsbang. Tenslotte zei hij: ‘Veel mensen hebben geprobeerd om Wild Island te verkennen, maar niemand is levend teruggekomen. We denken dat ze zijn opgegeten door de wilde dieren.’ Maar dit deerde mijn vader niet. Hij bleef lopen en sliep die nacht weer op het strand.
De volgende dag was het prachtig helder en ver beneden de kust kon mijn vader een lange rij rotsen zien die uitkwamen in de oceaan. En heel in de verte kon hij een klein stukje groen zien. Hij at snel zeven mandarijnen op en liep het strand af.
Het was bijna donker toen hij bij de rotsen kwam, maar daar, ver weg in de oceaan, was het stukje groen. Hij ging zitten en rustte een tijdje uit, zich herinnerend wat de kat had gezegd: ‘Als je kunt, ga dan ‘s nachts naar het eiland, want dan zullen de wilde dieren je niet langs de rotsen zien komen en kun je je verbergen als je er bent.’ Dus mijn vader plukte nog zeven mandarijnen, trok zijn zwarte rubberen laarzen aan en wachtte tot het donker werd.
Het was een erg zwarte nacht en mijn vader kon de rotsen voor hem nauwelijks zien. Soms waren ze behoorlijk hoog en soms bedekten de golven ze bijna met water, en ze waren glibberig en moeilijk om op te lopen. Soms lagen de rotsen ver uit elkaar en moest mijn vader een aanloop nemen en van de ene naar de andere rots springen.

Na een tijdje begon hij een rommelend geluid te horen. Het werd luider en luider naarmate hij dichter bij het eiland kwam. Na een tijdje leek het wel alsof hij boven op hetgeen stond dat het lawaai maakte en dat was ook zo. Hij was van een rots op de rug van een kleine walvis gesprongen, die diep in slaap was en twee rotsen knuffelde. De walvis snurkte en maakte meer lawaai dan een trein, dus hij heeft mijn vader nooit horen zeggen: ‘O, ik wist niet dat jij het was!’ En de walvis heeft nooit geweten dat mijn vader per ongeluk op zijn rug was gesprongen.
Zeven uur lang klom mijn vader, gleed uit en sprong van rots naar rots, maar net voordat het licht werd, bereikte hij eindelijk de allerlaatste rots en stapte hij op Wild Island.

Hoofdstuk 4: Mijn vader vindt de rivier
De jungle begon net voorbij een smalle strook strand; de dikke, donkere, vochtige, enge jungle. Mijn vader wist nauwelijks waar hij heen moest, dus kroop hij onder een wahoo-struik om na te denken en at acht mandarijnen. Het eerste wat hij moest doen, besloot hij, was de rivier vinden, want de draak was ergens langs de oever vastgebonden. Toen dacht hij: ‘Als de rivier in de oceaan stroomt, zou ik hem vrij gemakkelijk moeten kunnen vinden als ik maar ver genoeg langs het strand loop.’ Dus mijn vader liep tot de zon opkwam en hij was vrij ver van de Ocean Rocks. Het was gevaarlijk om bij hen in de buurt te blijven, omdat ze overdag bewaakt konden worden door enge dieren. Hij vond een veld met hoog gras en ging zitten. Toen deed hij zijn rubberen laarzen uit en at nog drie mandarijnen. Hij had er wel twaalf kunnen eten, maar hij had geen mandarijnen op dit eiland gezien en hij kon niet het risico lopen om zonder iets te eten te komen te zitten.
Mijn vader sliep de hele dag en werd pas laat in de middag wakker toen hij een grappig stemmetje hoorde zeggen: ‘Queer, queer, wat een lieve kleine steen! Ik bedoel, wat een rare kleine rots!’ Mijn vader zag een klein pootje over zijn rugzak wrijven. Hij lag heel stil en de muis, want het was een muis, haastte zich weg terwijl hij in zichzelf mompelde: ‘Ik moet iets ruiken. Ik bedoel, ik moet het aan iemand vertellen.’

Mijn vader wachtte een paar minuten en omdat het nu bijna donker was begon hij het strand af te lopen. Hij was bang dat de muis het echt aan iemand zou vertellen. Hij liep de hele nacht en er gebeurden twee enge dingen. Eerst moest hij gewoon niezen, dus dat deed hij, en iemand in de buurt zei: ‘Ben jij dat, aap?’ Mijn vader zei: ‘Ja.’ Toen zei de stem: ‘Je moet iets op je rug hebben, Aap’, en mijn vader zei: ‘Ja’, want dat had hij. Hij had zijn rugzak op zijn rug. ‘Wat heb je op je rug, Aap?’ vroeg de stem.
Mijn vader wist niet wat hij moest zeggen, want wat zou een aap op zijn rug hebben, en hoe zou het klinken om iemand erover te vertellen als hij iets had? Op dat moment zei een andere stem: ‘Ik wed dat je je zieke grootmoeder naar de dokter brengt.’ Mijn vader zei: ‘Ja’, en haastte zich verder. Heel toevallig kwam hij er later achter dat hij met een koppel schildpadden had gepraat.

Het tweede wat er gebeurde, was dat hij bijna precies tussen twee wilde zwijnen in liep, die zachtjes en plechtig aan het praten waren. Toen hij de donkere vormen voor het eerst zag, dacht hij dat het rotsblokken waren. Net op tijd hoorde hij een van hen zeggen: ‘Er zijn drie tekenen van een recente invasie. Ten eerste werden verse mandarijnenschillen gevonden onder de wahoo-struik bij de Ocean Rocks. Ten tweede meldde een muis een buitengewone rots op enige afstand van de Ocean Rocks die er bij nader onderzoek gewoon niet was. Er werden echter meer verse mandarijnenschillen gevonden op dezelfde plek, wat het derde teken van invasie is. Aangezien mandarijnen niet op ons eiland groeien, moet iemand ze over de Ocean Rocks hebben gebracht van het andere eiland, wat al dan niet iets te maken heeft met het verschijnen en/of verdwijnen van de buitengewone rots die door de muis is gemeld.’

Na een lange stilte zei het andere zwijn: ‘Weet je, ik denk dat we dit allemaal te serieus nemen. Die schillen zijn hier waarschijnlijk helemaal vanzelf komen aandrijven, en je weet hoe onbetrouwbaar muizen zijn. Trouwens, als er een invasie was geweest, had ik het gezien!’
‘Misschien heb je gelijk’, zei het eerste zwijn. “Zullen we het voor gezien houden?” Waarop ze allebei terug de jungle in renden.
Nou, dat leerde mijn vader een les, want vanaf dat moment bewaarde hij al zijn mandarijnenschillen. Hij liep de hele nacht en tegen de ochtend kwam hij bij de rivier. Toen begonnen zijn problemen pas echt.

Hoofdstuk 5: Mijn vader ontmoet tijgers
De rivier was erg breed en modderig, en de jungle was erg somber en dichtbegroeid. De bomen groeiden dicht bij elkaar en de ruimte tussen hen in werd ingenomen door grote hoge varens met plakkerige bladeren. Mijn vader had er een hekel aan om het strand te verlaten, maar hij besloot langs de oever van de rivier te beginnen, waar de jungle tenminste niet zo dik was. Hij at drie mandarijnen, waarbij hij ervoor zorgde dat hij deze keer alle schillen bewaarde, en trok zijn rubberen laarzen aan.
Mijn vader probeerde de oever van de rivier te volgen, maar het was erg moerassig en naarmate hij verder ging, werd het moeras dieper. Toen het bijna net zo diep was als zijn laarzen, kwam hij vast te zitten in de druipende, vuile modder. Mijn vader trok en trok en trok bijna zijn laarzen uit, maar uiteindelijk slaagde hij erin naar een drogere plek te waden. Hier was de jungle zo dik dat hij nauwelijks kon zien waar de rivier was. Hij pakte zijn kompas uit en bedacht de richting waarin hij moest lopen om in de buurt van de rivier te blijven. Maar hij wist niet dat de rivier een heel eindje verderop een zeer scherpe bocht van hem af maakte, en terwijl hij rechtdoor liep, raakte hij steeds verder van de rivier verwijderd.
Het was erg moeilijk om door de jungle te lopen. De plakkerige bladeren van de varens bleven aan het haar van mijn vader haken en hij struikelde steeds over wortels en rotte boomstammen. Soms stonden de bomen zo dicht op elkaar dat hij er niet tussen kon komen en een heel eind om moest lopen.
Hij begon fluistergeluiden te horen, maar hij kon nergens dieren zien. Hoe dieper hij het oerwoud inging, hoe zekerder hij was dat iets hem volgde, en toen meende hij links, rechts en achter hem fluistergeluiden te horen. Hij probeerde weg te rennen, maar struikelde over meer wortels en de geluiden kwamen alleen maar dichterbij. Een paar keer meende hij iets om hem te horen lachen.
Uiteindelijk kwam hij uit op een open plek en rende er midden in, zodat hij alles kon zien dat hem zou kunnen aanvallen. Wat was hij verrast toen hij opkeek en veertien groene ogen uit de jungle zag komen, die in zeven tijgers veranderden! De tijgers liepen in een grote cirkel om hem heen, terwijl ze er steeds hongeriger uitzagen en toen gingen ze zitten en begonnen te praten.
‘Ik neem aan dat je dacht dat we niet wisten dat je ons oerwoud betrad!’

Toen sprak de volgende tijger. ‘Ik neem aan dat je gaat zeggen dat je niet wist dat het onze jungle was!’
‘Wist je dat nog nooit één ontdekkingsreiziger dit eiland levend heeft verlaten?’ zei de derde tijger.
Mijn vader dacht aan de kat en wist dat dit niet waar was. Maar hij was slim genoeg om dat niet te zeggen. Men spreekt een hongerige tijger niet tegen.
De tijgers praatten om beurten verder. ‘Je bent onze eerste kleine jongen, wist je dat? Ik ben benieuwd of je lekker mals bent.’

‘Misschien denk je dat we regelmatig eten, maar dat is niet zo. We eten gewoon wanneer we honger hebben’, zei de vijfde tijger.
‘En we hebben nu erg veel honger. Ik kan eigenlijk bijna niet wachten’, zei de zesde.
“Ik kan niet wachten!” zei de zevende tijger.

En toen zeiden alle tijgers samen luid brullend: ‘Laten we nu meteen beginnen!’ en ze kwamen dichterbij.
Mijn vader keek naar die zeven hongerige tijgers en toen kreeg hij een idee. Snel opende hij zijn rugzak en haalde de kauwgom eruit. De kat had hem verteld dat tijgers vooral dol waren op kauwgom, wat erg schaars was op het eiland. Dus wierp hij ze elk een stukje toe, maar ze gromden alleen maar: ‘Hoe dol we ook zijn op kauwgom, we weten zeker dat we je nog lekkerder zullen vinden!’ en ze kwamen zo dichtbij dat hij ze op zijn gezicht kon voelen ademen.
‘Maar dit is heel speciale kauwgom’, zei mijn vader. ‘Als je er lang genoeg op blijft kauwen, wordt het groen, en als je het plant, zal er meer kauwgom groeien, en hoe eerder je begint te kauwen, hoe eerder je meer hebt.’
De tijgers zeiden: ‘Nou, dat meen je niet! Is dat niet fantastisch?’ En omdat iedereen als eerste de kauwgom wilde planten, pakten ze allemaal hun stukjes uit en begonnen ze zo hard mogelijk te kauwen. Af en toe keek een tijger in de mond van een ander en zei: ‘Nee, het is nog niet klaar’, totdat ze uiteindelijk allemaal zo druk bezig waren elkaar in de mond te kijken, dat ze mijn vader helemaal vergaten.’

Hoofdstuk 6: Mijn vader komt een neushoorn tegen
Mijn vader vond al snel een pad dat van de open plek wegleidde. Allerlei dieren zouden het ook kunnen gebruiken, maar hij besloot toch om het pad te volgen, omdat het naar de draak zou kunnen leiden. Hij hield alles goed in de gaten en liep verder.
Net toen hij zich redelijk veilig voelde, kwam hij in een bocht vlak achter de twee wilde zwijnen. Eén van hen zei tegen de ander: ‘Wist je dat de schildpadden dachten dat ze Aap gisteravond zijn zieke grootmoeder naar de dokter zagen dragen? Maar de grootmoeder van Aap stierf een week geleden, dus ze moeten iets anders hebben gezien. Ik vraag me af wat was.’
‘Ik heb je verteld dat er een invasie op komst is’, zei het andere zwijn, ‘en ik ben van plan om erachter te komen wat het is. Ik kan gewoon niet tegen invasies.’
‘Nee, ik ook niet,’ zei een klein stemmetje. ‘Ik bedoel, ik ook niet,’ en mijn vader wist dat de muis er ook was.

‘Nou’, zei het eerste zwijn, ‘jij volgt het pad deze kant op naar de draak. Ik ga de andere kant op terug door de grote open plek, en we sturen muis naar de Ocean Rocks voor het geval de indringer probeert te ontsnappen voordat we hem vinden.’
Mijn vader verstopte zich net op tijd achter een mahonieboom en het eerste zwijn liep hem voorbij. Mijn vader wachtte tot het andere zwijn een voorsprong op hem had, maar hij wachtte niet lang, want hij wist dat als het eerste zwijn de tijgers op de open plek kauwgom zag kauwen, dat hij nog achterdochtiger zou worden.
Al snel leidde het pad naar een beekje en mijn vader, die tegen die tijd erg dorstig was, stopte om water te drinken. Hij had nog steeds zijn rubberen laarzen aan, dus waadde hij in een kleine plas water en bukte zich, toen iets heel scherps hem oppakte bij de zitting van de broek en hem heel hard heen en weer schudde.
‘Weet je niet dat dit mijn privé-treurbad is?’ zei een diepe boze stem.
Mijn vader kon niet zien wie er sprak omdat hij hoog in de lucht boven het zwembad hing, maar hij zei: ‘O nee, het spijt me zo. Ik wist niet dat iedereen een eigen huilbad had.’

‘Niet iedereen!’ zei de boze stem, ‘maar dat doe ik omdat ik zoveel heb om over te huilen, en ik verdrink iedereen die ik tegenkom in mijn treurbad.’ Toen gooide het dier mijn vader op en neer over het water.
‘Waarom – is het – dat – je – huilt – zoveel?’ vroeg mijn vader, terwijl hij probeerde op adem te komen, en hij dacht na over alle dingen die hij in zijn rugzak had.
‘Oh, ik heb veel dingen om over te huilen, maar het belangrijkste is de kleur van mijn slagtand.’ Mijn vader kronkelde alle kanten op om de slagtand te zien, maar hij kon de slagtand onmogelijk zien. ‘Toen ik een jonge neushoorn was, was mijn slagtand parelwit’, zei het dier, “maar het is akelig geel geworden – grijs op mijn oude dag, en ik vind het erg lelijk. Zie je, al het andere aan mij is lelijk, maar toen ik een mooie slagtand had, maakte ik me niet zoveel zorgen over de rest. Nu is mijn slagtand ook lelijk en ik kan nachtenlang niet slapen als ik eraan denk hoe lelijk ik ben. En ik huil de hele tijd. Maar waarom zou ik je deze dingen vertellen? Ik betrapte je op het gebruik van mijn zwembad en nu ga ik je verdrinken.’
‘O, wacht even, neushoorn’, zei mijn vader. ‘Ik heb een paar dingen die je slagtand weer helemaal wit en mooi zullen maken. Laat me los en ik zal ze je geven.’
De neushoorn zei: ‘Doe je dat? Ik kan het nauwelijks geloven! Ik ben zo blij!’ Hij zette mijn vader neer en danste in een kringetje rond terwijl mijn vader de tube tandpasta en de tandenborstel tevoorschijn haalde.
‘Nu’, zei mijn vader, ‘kom iets dichterbij met je slagtand, dan zal ik je laten zien hoe het moet.’ Mijn vader maakte de borstel nat in het zwembad, kneep in een beetje tandpasta en schrobde heel hard op een klein plekje. Toen zei hij tegen de neushoorn om het af te wassen, en toen het zwembad weer rustig was, zei hij tegen de neushoorn om in het water te kijken om te zien hoe wit het plekje was. Het was moeilijk te zien in het schemerige licht van de jungle, maar de plek straalde inderdaad parelwit, als nieuw. De neushoorn was zo blij dat hij de tandenborstel pakte en heftig begon te schrobben, waarbij hij mijn vader compleet vergat.

Op dat moment hoorde mijn vader hoefstappen en sprong hij achter de neushoorn. Het was het zwijn dat terugkwam van de grote open plek waar de tijgers kauwgom aan het kauwen waren. Het zwijn keek naar de neushoorn, en naar de tandenborstel, en naar de tube tandpasta, en toen krabde hij zijn oor aan een boom. ‘Vertel eens, neushoorn’, zei hij, ‘waar heb je dat fijne tubetje tandpasta en die tandenborstel vandaan?’
“Te druk!” zei de neushoorn en hij borstelde zo hard als hij kon.
Het zwijn snoof boos en draafde het pad af in de richting van de draak, terwijl hij in zichzelf mompelde: ‘Erg verdacht – tijgers te druk met kauwgom kauwen, neushoorn bezig met het poetsen van zijn slagtand – moeten die indringer te pakken krijgen. Het maakt iedereen vreselijk van streek – ik vraag me toch af wat het hier doet.’
Hoofdstuk 7: Mijn vader ontmoet een leeuw
Mijn vader wuifde naar de neushoorn, die het veel te druk had om het op te merken, dronk wat verderop in de beek en waadde terug naar het pad. Hij was nog niet zo ver gelopen toen hij een boos dier hoorde brullen: ‘Schiet op! Ik heb je gisteren gezegd niet naar bramen te gaan. Zul je het nooit leren? Wat zal je moeder zeggen!’
Mijn vader verstopte zich en tuurde naar een kleine open plek vlak voor hem. Een leeuw liep rond en krabde aan zijn manen, die helemaal grauw waren en vol braambessentakjes. Des te meer hij eraan zat, des te erger het werd. Hij werd steeds kwader en begon steeds harder tegen zichzelf te schreeuwen.
Mijn vader kon zien dat het pad door de open plek ging, dus besloot hij langs de rand door het kreupelhout te kruipen en de leeuw niet te storen.
Hij kroop en kroop, en het geschreeuw werd luider en luider. Net toen hij op het punt stond het pad aan de andere kant te bereiken, hield het geschreeuw plotseling op. Mijn vader keek om zich heen en zag de leeuw naar hem staren. De leeuw stoof naar hem toe en kwam een paar centimeter van hem vandaan tot stilstand.

‘Wie ben jij?’ schreeuwde de leeuw tegen mijn vader.
‘Mijn naam is Elmer Lift.’
‘Waar denk jij heen te gaan?’
‘Ik ga naar huis’, zei mijn vader.
‘Dat is wat je denkt!’ zei de leeuw. ‘Normaal gesproken zou ik je bewaren voor een vieruurtje, maar ik ben toevallig zo overstuur en hongerig dat ik je nu direct opeet.’ En hij pakte mijn vader op met zijn voorpoten om te voelen hoe dik hij was.
Mijn vader zei: ‘O, alsjeblieft, Leeuw, vertel me, voordat je me opeet, waarom je zo overstuur bent vandaag.’
‘Het zijn mijn manen’, zei de leeuw, terwijl hij bedacht in hoeveel happen hij een kleine jongen kon opeten. ‘Je ziet wat een vreselijke puinhoop het is en ik schijn er niets aan te kunnen doen. Mijn moeder gaat vanmiddag bij de draak op bezoek en als ze me zo ziet, ben ik bang dat ze mijn zakgeld stop zet. Ze kan niet tegen rommelige manen! Maar ik ga je nu opeten, dus het maakt voor jou niets uit.’
‘O, wacht even’, zei mijn vader, ‘ik zal je precies de dingen geven die je nodig hebt om je manen netjes en mooi te maken. Ik heb ze hier in mijn rugzak.’
‘Echt waar?’ zei de leeuw. ‘Nou, geef ze aan mij, dan bewaar ik je misschien toch als tussendoortje voor later,’ en hij zette mijn vader op de grond.
Mijn vader opende zijn rugzak en haalde de kam en de borstel eruit en de zeven haarlinten van verschillende kleuren. ‘Kijk’, zei hij, ‘ik zal je laten zien wat je aan je manen kunt doen. Eerst borstel je een tijdje, en dan kam je, en dan borstel je nog een keer totdat alle klitten eruit zijn Dan verdeel je het in drieën en vlecht je het zo en knoop je een lint om het uiteinde.’

Terwijl mijn vader dit deed, keek de leeuw heel aandachtig toe en begon er veel gelukkiger uit te zien. Toen mijn vader het lint vastbond, was hij één en al glimlach. ‘Oh, dat is geweldig, echt geweldig!’ zei de leeuw. ‘Geef mij de kam en borstel, dan probeer ik het zelf.’ Dus mijn vader gaf hem de kam en borstel en de leeuw begon druk zijn manen te verzorgen. Hij had het trouwens zo druk dat hij het niet eens doorhad toen mijn vader wegging.

Hoofdstuk 8: Mijn papa komt een gorilla tegen
Mijn vader had erg veel honger, dus ging hij onder een babybanyanboom aan de kant van het pad zitten en at vier mandarijnen. Hij wilde er acht of tien eten, maar hij had er nog maar dertien over en het zou lang kunnen duren voordat hij er meer kon krijgen. Hij ruimde alle schillen op en stond op het punt om op te staan toen hij de bekende stemmen van de zwijnen hoorde.
‘Ik zou het niet hebben geloofd als ik ze niet met mijn eigen ogen had gezien. Alle tijgers zitten kauwgom te kauwen. De oude neushoorn is zo druk bezig zijn slagtand te poetsen dat hij niet eens rondkijkt om te zien wie er langskomt. Ze hebben het allemaal zo druk dat ze niet eens met me praten!’
‘Verdorie!’ zei het andere zwijn, nu heel dicht bij mijn vader. ‘Ze zullen met me praten! Ik ga dit tot op de bodem uitzoeken, al is dit het laatste wat ik doe!’

De stemmen gingen langs mijn vader en gingen een bocht door. Hij haastte zich verder omdat hij wist dat de zwijnen nog veel meer van slag zouden zijn, als ze de leeuw met de haarstrikjes in zouden zien.
Het duurde niet lang of mijn vader kwam op een kruispunt en hij stopte om de borden te lezen. Recht vooruit wees een pijl naar het begin van de rivier; naar links, de Ocean Rocks; en naar rechts, naar de Dragon Ferry. Mijn vader las al deze borden toen hij pootstappen hoorde en hij dook snel achter de wegwijzer. Een mooie leeuwin paradeerde voorbij en wendde zich af naar de open plekken. Hoewel ze mijn vader had kunnen zien als ze naar de paal had gekeken, had ze het veel te druk om er waardig uit te zien en zag ze alleen het puntje van haar eigen neus. Het was natuurlijk de moeder van de leeuw, en dat, dacht mijn vader, moest betekenen dat de draak aan deze kant van de rivier was. Hij haastte zich verder, maar het was verder weg dan hij had gedacht. Uiteindelijk kwam hij laat in de middag aan bij de oever van de rivier en keek om zich heen, maar er was nergens een draak te bekennen. Dan moet hij aan de andere kant zijn.

Mijn vader ging onder een palmboom zitten en probeerde een goed idee te krijgen, toen iets groots, zwarts en harigs uit de boom sprong en met een luide klap voor zijn voeten landde.
‘Wat hebben we hier?’ zei een enorme stem.
‘Zeg jij het maar’, zei mijn vader, toen hij opkeek en een woeste gorilla zag, had hij was spijt van deze opmerking.
‘Je hebt heel wat uit te leggen’, zei de gorilla. ‘Ik geef je tot tien om me je naam, beroep, leeftijd en inhoud van de rugzak te vertellen’, en hij begon zo snel als hij kon tot tien te tellen.

Mijn vader had niet eens tijd om ‘Elmer Lift, ontdekkingsreiziger’ te zeggen voordat de gorilla hem al onderbrak: ‘Te langzaam! Ik zal je armen draaien zoals ik de vleugels van die draak draai, en dan zullen we zien of je dan wel een beetje op kunt schieten.” Hij greep mijn vaders armen, één in elke vuist, en stond op het punt ze te verdraaien toen hij plotseling losliet en met beide handen op zijn borst begon te krabben.
‘Verdraaide vlooien!’ raasde hij. ‘Ze zullen je geen moment rust gunnen en het ergste is dat je ze niet eens goed kunt bekijken. Rosie! Rhoda! Rachel! Ruthie! Ruby! Roberta! Kom hier en verwijder deze vlo op mijn borst. Ik word er gek van!’
Zes kleine aapjes tuimelden uit de palmboom, renden naar de gorilla en begonnen het haar op zijn borst te kammen.

‘Hij is er nog steeds!” zei de gorilla.
‘We doen ons best’, zeiden de zes aapjes, ‘maar ze zijn erg moeilijk te zien.’
‘Dat weet ik’, zei de gorilla, ‘maar schiet op. Ik heb werk te doen’, en hij knipoogde naar mijn vader.
‘O, Gorilla’, zei mijn vader, ‘in mijn rugzak heb ik zes vergrootglazen. Die zouden precies goed zijn voor het jagen op vlooien.’ Mijn vader pakte ze uit en gaf er één aan Rosie, een aan Rhoda, een aan Rachel, een aan Ruthie, een aan Ruby en een aan Roberta.

‘Dit is wonderbaarlijk!’ riepen de zes kleine aapjes. ‘Het is nu gemakkelijk om de vlooien te zien, alleen zijn het er honderden’ En ze gingen verwoed door met kammen.
Even later verschenen er nog veel meer apen uit een nabijgelegen mangrove en begonnen te dringen om door de vergrootglazen naar de vlooien te kijken. Ze omsingelden de gorilla volledig en hij kon mijn vader niet zien en hij herinnerde zich ook niet dat hij zijn armen wilde draaien.

Hoofdstuk 9: Mijn vader maakt een brug
Mijn vader liep heen en weer langs de oever en probeerde een manier te bedenken om de rivier over te steken. Hij vond een hoge vlaggenmast met een touw dat naar de andere kant liep. Het touw ging door een lus aan de bovenkant van de paal en vervolgens langs de paal en rond een grote slinger. Een bordje op de slinger zei:
OM DRAAK OP TE ROEPEN, TREK AAN HET TOUW
MELD WANORDELIJK GEDRAG
AAN DE GORILLA
Van wat de kat mijn vader had verteld, wist hij dat het andere uiteinde van het touw om de nek van de draak was gebonden, en hij had meer dan ooit medelijden met de arme draak. Als hij aan deze kant was, zou de gorilla zijn vleugels draaien tot het zo’n pijn deed dat hij naar de andere kant zou moeten vliegen. Als hij aan de andere kant was, zou de gorilla aan het touw trekken totdat de draak zou stikken of terug zou vliegen naar deze kant. Wat een rottig leven voor een babydraak!
Mijn vader wist dat als hij de draak zou roepen om over de rivier te komen, de gorilla hem zeker zou horen, dus hij dacht erover om de paal te beklimmen en over het touw naar de overkant te gaan. De paal was erg hoog, en zelfs als hij de top zou kunnen bereiken zonder gezien te worden, zou hij er helemaal overheen moeten klimmen. De rivier was erg modderig en er konden allerlei onvriendelijke dieren in leven, maar mijn vader kon geen andere manier bedenken om over te steken. Hij stond op het punt op de paal te klimmen toen hij, ondanks al het lawaai dat de apen maakten, een luide plons achter zich hoorde. Hij keek om zich heen in het water, maar het was nu schemering en hij kon daar niets zien.
‘Ik ben het, krokodil’, zei een stem links. ‘Het water is heerlijk en ik heb zo’n trek in iets zoets. Kom je niet even zwemmen?’

Een bleke maan kwam achter de wolken vandaan en mijn vader kon zien waar de stem vandaan kwam. De kop van de krokodil stak net uit het water.
‘O nee, dank u’, zei mijn vader. ‘Ik zwem nooit na zonsondergang, maar ik heb je wel iets zoets te bieden. Misschien wil je een lolly en misschien heb je vrienden die ook lolly’s willen?’
‘Lolly!’ zei de krokodil. ‘Nou, dat is een traktatie! Hoe zit het, jongens?’
Een heel koor van stemmen riep: ‘Hoera! Lollies!’ en mijn vader telde maar liefst zeventien krokodillen met hun kop net uit het water glurend.
‘Dat is prima’, zei mijn vader terwijl hij de twee dozijn roze lolly’s en de elastiekjes tevoorschijn haalde. ‘Ik plak er hier een op de oever. Lollies gaan langer mee als je ze uit het water houdt, weet je. Nu mag één van jullie deze hebben.’
De krokodil die het eerst had gesproken, zwom naar boven en proefde ervan. ‘Heerlijk, machtig lekker!’ zei hij.
‘Als je het niet erg vindt’, zei mijn vader, ‘zal ik dan gewoon over je rug lopen en nog een lolly vastmaken aan het puntje van je staart met een elastiekje. Dat vind je niet erg toch? Of wel?’

‘Oh nee, geenszins’, zei de krokodil.
‘Kun je je staart een beetje uit het water halen?’ vroeg mijn vader.
‘Ja, natuurlijk’, zei de krokodil en hij hief zijn staart op. Toen rende mijn vader over zijn rug en maakte nog een lolly vast met een elastiekje.
‘Wie is de volgende?’ zei mijn vader, en een tweede krokodil zwom naar boven en begon aan die lolly te zuigen.
‘Jullie heren kunnen veel tijd besparen als jullie gewoon aan de overkant van de rivier gaan staan’, zei mijn vader, ‘en ik ga jullie allemaal een lolly geven.’
Dus de krokodillen stonden in een rij aan de overkant van de rivier met hun staart in de lucht, wachtend tot mijn vader de rest van de lolly’s zou vastmaken. De staart van de zeventiende krokodil reikte net aan tot de overkant…
Hoofdstuk 10: Mijn vader vindt de draak
Toen mijn vader de rug van de vijftiende krokodil, met nog twee lolly’s te gaan, overstak, stopte het geluid van de apen plotseling en hij hoorde een veel groter geluid dat elke seconde luider werd. Toen hoorde hij zeven woedende tijgers, een woedende neushoorn, twee ziedende leeuwen en een razende gorilla samen met talloze krijsende apen, geleid door twee extreem woedende wilde zwijnen, allemaal schreeuwend: ‘Het is een truc! Het is een truc! Er is een indringer en hij zit achter onze draak aan. Dood het! Dood het!” De hele menigte stormde naar de oever.
Terwijl mijn vader de zeventiende lolly aan het vastmaken was voor de laatste krokodil, hoorde hij een wild zwijn schreeuwen: ‘Kijk, het liep deze kant op! Het is daar nu, kijk! De krokodillen maken er een brug voor’, en net toen mijn vader vader op de oever sprong, sprong één van de wilde zwijnen op de rug van de eerste krokodil. Mijn vader had geen tijd te verliezen.

Inmiddels had de draak door dat mijn vader hem kwam redden. Hij rende de struiken uit en sprong schreeuwend op en neer. ‘Hier ben ik! Ik ben hier! Kun je me zien? Schiet op, het zwijn loopt al over de krokodillen. Ze komen allemaal! Oh, schiet alsjeblieft op, schiet op!’
Mijn vader rende op de draak af en haalde zijn zeer scherpe mes tevoorschijn. ‘Stil, ouwe jongen. We redden het wel. Blijf gewoon staan’, zei hij tegen de draak terwijl hij door het grote touw begon te zagen.
Tegen die tijd waren beide zwijnen, alle zeven tijgers, de twee leeuwen, de neushoorn en de gorilla, samen met de talloze krijsende apen, allemaal op weg over de krokodillen en er was nog veel touw om door te snijden.
‘O, schiet op’, bleef de draak zeggen, en mijn vader zei opnieuw dat hij moest blijven staan.
‘Als ik denk dat ik het niet kan halen’, zei mijn vader, ‘dan vliegen we naar de andere kant van de rivier en kan ik daar het touw doorknippen.’

Plotseling werd het geschreeuw luider en gekker en mijn vader dacht dat de dieren de rivier overgestoken moesten zijn. Hij keek om zich heen en zag iets dat hem verbaasde en verheugde. Deels omdat hij zijn lolly op had, en deels omdat, zoals ik je al eerder vertelde, krokodillen erg humeurig en niet in het minst betrouwbaar zijn en altijd op zoek zijn naar iets te eten, had de eerste krokodil zich van de oever afgekeerd en begon naar beneden te zwemmen. De tweede krokodil was nog niet klaar, dus volgde hij direct na de eerste, nog steeds aan zijn lolly zuigend. De rest deed hetzelfde, de een na de ander, totdat ze allemaal in een lijn wegzwommen. De twee wilde zwijnen, de zeven tijgers, de neushoorn, de twee leeuwen, de gorilla, samen met de talloze krijsende apen, reden allemaal door het midden van de rivier. En al schreeuwend werden ze allemaal kletsnat.

Mijn vader en de draak lachten zich een ongeluk omdat het zo’n dwaas gezicht was. Zodra ze bijgekomen waren, was mijn vader klaar met het doorknippen van het touw en de draak rende in cirkels rond en probeerde een salto te maken. Hij was de meest opgewonden babydraak die ooit heeft geleefd. Mijn vader had haast om weg te vliegen, en toen de draak eindelijk wat kalmeerde, klom mijn vader op zijn rug.
‘Iedereen aan boord!’ zei de draak. ‘Waar zullen we naar toe gaan?’

‘We zullen de nacht op het strand doorbrengen en morgen beginnen we aan de lange reis naar huis. Dus op naar de kust van Tangerina!’ schreeuwde mijn vader, terwijl de draak boven de donkere jungle en de modderige rivier zweefde en alle dieren naar hen en de krokodillen die nog steeds met de lolly’s bezig waren, brulden.
Toen mijn vader en de draak over de Ocean Rocks gingen, hoorden ze een opgewonden en piepend stemmetje schreeuwen: ‘Stop, stop. Ik bedoel, we hebben onze draak nodig!’
Maar mijn vader en de draak wisten dat niets ter wereld hen ooit naar Wild Island zou doen terugkeren.