Waar de vonken heengaan

Op een nacht toen het waaide en het buiten helder en koud was, zaten een kat en een hond, die heel goede vrienden waren, voor een open haard te dommelen. Het hout kraakte en knetterde, waardoor de vonken er vanaf vlogen. Sommigen vlogen de schoorsteen in, anderen nestelden zich in kolen op de bodem van de open haard, terwijl weer anderen de haard uit vlogen en langzaam hun ogen sloten en gingen slapen.

Een vonk waagde zich verder uit de haard weg en viel heel dichtbij de kat. Hierdoor sprong ze op, waardoor de hond wakker werd.

“Daar schroeide je bontjas bijna van, juffrouw Kat,” zei de hond.

“Nee, joh,” antwoordde de kat. “Ik ben veel te snel om door die dwaze vonken te worden gebrand.”

“Waarom noem je ze dwaas?” vroeg de hond. “Ik vind ze leuk om naar te kijken, en ze helpen ons warm te houden.”

“Ja, dat is waar,” zei de kat, “maar de vonken die op een nacht als deze door de schoorsteen vliegen, zijn zeker dwaas, terwijl ze binnen warm en comfortabel kunnen zijn. Ik snap niet waarom ze door de schoorsteen naar boven en naar buiten willen gaan.”

De vonk die zo dichtbij de kat vloog, knipoogde nog steeds en ze schoot een beetje omhoog toen ze de opmerking van de kat hoorde. “Als je onze reden kende, zou je ons niet dwaas noemen,” zei ze. “Je kunt niet zien wat we doen, maar als je door de schoorsteen zou kijken en zou zien wat er gebeurt als we het geluk hebben bovenaan uit te komen, zou je ons niet dwaas noemen.”

De hond en kat waren erg nieuwsgierig om te weten wat er gebeurde, maar de vonk vertelde hen dat ze zelf moesten gaan kijken. De kat was erg voorzichtig en zei tegen de hond dat hij eerst moest kijken, dus stapte hij moedig naar de open haard en stak zijn hoofd erin. Hij trok zich snel terug, want zijn haar was geschroeid, waardoor hij huilde en naar de andere kant van de kamer rende.

Juffrouw Kat streek haar zachte vacht glad en was erg blij dat ze zo wijs was geweest; ze liep naar de hond toe en drong er bij hem op aan dichter bij het vuur te komen, maar hij besefte waarom een verbrand kind bang is voor het vuur en bleef op veilige afstand. De kat liep terug naar de vonk. “We kunnen niet in het vuur gaan”, zei ze. “Nu, mooie, heldere vonk, vertel ons eens wat er van je wordt als je door de schoorsteen vliegt. Ik weet zeker dat je alleen maar roet wordt.”

“Oh, je hebt het helemaal mis,” zei de vonk. “We zijn verre van zwart als we door de schoorsteen vliegen, want als we eenmaal de top bereiken, leven we voor altijd sprankelend in de lucht. Je kunt, als je door de schoorsteen kijkt, al onze broeders en zusters zien, die geluk hebben gehad en de top hebben bereikt, ze knipogen bijna elke nacht naar ons. Soms blaast de wind ze weg, denk ik, want er zijn nachten dat we de vonken niet kunnen zien schijnen.”

“Wie heeft je dat allemaal verteld?” zei de kat. “Kwam een van de vonken terug en vertelde je dat jullie voor altijd blijven leven?”

“Oh nee!” zei de vonk; “maar we kunnen ze zien, nietwaar? En natuurlijk willen we allemaal voor altijd schitteren.”

“Ik zei toch dat je dwaas was,” zei de kat, “en nu weet ik het; dat zijn geen vonken; het zijn sterren aan de hemel.”

“Je kunt ze noemen wat je wilt,” antwoordde de vonk, “maar wij maken het heldere licht dat je ziet.”

“Nou, als je mijn advies opvolgt,” zei de kat, “dan blijf je gewoon in de open haard, want als je eenmaal boven aan de schoorsteen bent verdwijn je. De sterren die je ziet fonkelen zijn ver boven de schoorsteen, en je zou ze nooit kunnen bereiken.” Maar de vonk kon niet overtuigd worden. Op dat moment opende iemand een deur en de tocht blies de vonk terug in de open haard. Binnen een paar minuten vloog het met de anderen naar de bovenkant van de schoorsteen.

De kat keek een tijdje naar het vuur en keek toen naar de hond.

“Misschien heeft de vonk toch gelijk,” zei de hond. “Laten we naar buiten gaan en kijken of we het kunnen zien.”

De kat rekte zich uit en knipperde met haar ogen. “Misschien is het waar,” antwoordde ze; “hoe dan ook, ik ga met je mee om te kijken.”


Downloads