In een ver land, met sneeuw bedekte bergen en kronkelende rivieren, woonde eens een machtige Tsaar. Zijn mensen hielden van hem en waren helemaal niet bang voor hem. De blik van zijn arendsoog was erg vriendelijk. Hij was altijd bereid om te luisteren naar hun smeekbeden om hulp of gerechtigheid. Toen hij naar het buitenland reed op het grote wit met gouden paard, stroomden de mensen samen om hem te zegenen. In zijn uitgestrekte koninkrijk was er geen enkele ontevreden man, vrouw of kind te vinden. Hij had geen vijanden die hem lastig vielen aangezien de andere heersers heel goed wisten dat hun troepen zouden verdwijnen, als mist in het zonlicht, door een aanval van zijn zegevierende leger. Zijn drie zonen, Dimitri, Vasili en Ivan, waren alles wat een vader zich kon wensen. Toch had de goede Tsaar zorgen en toen hij door zijn tuin liep, slaakte hij, van tijd tot tijd, een diepe zucht.
Deze tuin was zijn grootste trots. In de bossen groeiden de prachtigste bomen. In de schaduw stonden schitterende zeldzame bloemen die reizigers uit alle delen van de wereld naar hem toe brachten. De heerlijk geur van zijn miljoen rozenbomen werd door de wind tot wel vijftig mijl buiten het paleis gedragen. Hun kleuren waren zo wonderbaarlijk dat iedereen die ze zag, werd verblind door zoveel schittering. Dan waren er ook nog de prachtige orchideeën waarvoor mannen, om de tuin van hun geliefde Tsaar de mooiste ter wereld te maken, hun leven hadden gewaagd om ze te verkrijgen. Verder hingen er alle denkbare soorten fruit in grote trossen aan de takken van de bomen. Als je ernaar keek, liep het water je in de mond. De Tsaar deelde zijn tuin en het fruit met de zieke mensen in zijn koninkrijk.
De boom die hem het meeste plezier schonk, was een appelboom met gouden appels. Toen de lente aanbrak en er knoppen op de takken verschenen, liet de Tsaar er een fijn net omheen spreiden, zodat de lieftallige zangvogels niet in de buurt konden komen. Zij mochten, zoveel ze wilden, smullen van elke andere boom in zijn tuin maar de gouden appels waren voor hem. En het was alsof de vogels dankbaar waren voor zijn vele goedheid, er kwam geen vogel in de buurt van de boom. Zelfs toen het net was weggenomen en de appels schitterden als sprookjesgoud te midden van de smaragdgroene bladeren, kwamen er geen vogels om de gouden appels op te eten. Als de staatszorgen de Tsaar te zwaar werden, zocht hij rust onder de takken en vergat hij zijn zorgen door naar het zonlicht te kijken dat op de gouden appels scheen. Maar op een ochtend vond hij de appelboom zonder de gouden appels, en zijn smaragdgroene bladeren lagen uitgestrooid op de grond. Dit was het werk geweest van de Magische Vogel, die in de grote wolkenkastelen in het gouden Westen woonde, maar nu de slaaf was van een verre koning. De veren van de Magische Vogel waren zo stralend als de pluimen van de zonnegod, en haar ogen waren zo helder als kristal. Als ze haar wil aan de appelboom had opgelegd, vloog ze daarna vrolijk naar huis, naar de tuin van haar eigen meester. En wat ze ook probeerden, de tuinmannen van de Tsaar konden de Magische Vogel zelfs niet in het oog krijgen.
De goede Tsaar dacht hier veel en lang over na en op een winderige ochtend in de herfst riep hij zijn drie zonen bij zich. “Mijn kinderen”, zei hij, “de bron van mijn verdriet is jullie bekend, en nu smeek ik jullie om hulp. Jullie zullen ieder op jullie beurt gaan waken, zodat je in mijn tuin kunt kijken wanneer de Magische Vogel komt. Aan hem die haar zal vangen, zal ik de helft van mijn koninkrijk geven, en wanneer het mijn tijd is, zal hij in mijn plaats regeren. “Graag vader, graag”, antwoordden zijn drie zonen. Prins Dimitri, als oudste, ging als eerste op wacht. De tuin werd overspoeld met maanlicht toen de prins onder een boom ging liggen. De geur van de rozen werkte al snel zijn slaap op. Uit een bosje klonk het gezang van een nachtegaal die zachtjes zong: “Gluukuuk-gluukuuk-gluukuuk”. En terwijl de prins naar haar luisterde viel hij in een diepe slaap. Toen hij wakker werd, was het weer licht. De appelboom was opnieuw leeggeroofd en de Magische Vogel was gevlogen.
Hetzelfde gebeurde toen prins Vasili op zijn beurt de wacht hield. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hij wel pas in slaap viel toen de nacht al bijna voorbij was. Maar toen het in het oosten licht begon te worden, werd ook hij overmand door slaap. De Magische Vogel greep opnieuw haar kans en roofde weer de appelboom leeg. Toen ze door de Tsaar werden ondervraagd, verzekerden beide prinsen hem plechtig dat er ‘s nachts geen vreemde vogel in de tuin was geweest. Hoewel hij ze graag had willen geloven, twijfelde hij wel of ze geen leugens vertelden.
Het was nu de beurt aan prins Ivan om de wacht te houden. Hij was lang niet zo knap als zijn broers, maar hij had een goed hart en was koelbloedig. Hij besloot, koste wat kost, wakker te blijven. In plaats van op de grond te gaan liggen, ging hij in de takken van een boom zitten. Toen het gezang van de nachtegaal hem in slaap dreigde te sussen, zoals bij de oudere prinsen was gebeurd, stopte hij zijn vingers in zijn oren om te voorkomen dat hij de vogel zou horen.
Langzaam gingen de uren voorbij. Plotseling werd de hele tuin helemaal verlicht, als door het licht van de zon. Met lichtstralen, die uit elk van haar gouden veren flitsten, vloog de Magische Vogel naar beneden en begon in de glimmende appels te pikken. Prins Ivan, die nauwelijks durfde te ademen, strekte zijn hand uit en greep zoveel van haar staart als hij kon. Met een geschrokken kreet spreidde de Magische Vogel haar prachtige vleugels uit en wurmde zich los. Hierbij liet zij één glinsterende veer achter, die de prins stevig vasthield. Bij het aanbreken van de dag bracht hij deze veer naar zijn vader en verontschuldigde zich nederig voor zijn slechte succes omdat hij de Magische Vogel zelf niet had gevangen.
“Toch heb je het goed gedaan, mijn zoon,” zei de Tsaar dankbaar, en hij plaatste de veer, die zo helder scheen dat hij in de schemering de hele kamer verlichtte, in een kast van cederhout en parelmoer.
De Magische Vogel kwam niet meer naar de paleistuin en er werden geen gouden appels meer uit de kostbare boom geroofd. Maar de Tsaar was niet tevreden. Hij verzuchtte dat hij de vogel, die hem had beroofd, wilde hebben en nogmaals riep hij zijn drie zonen bij zich.
“Mijn kinderen,” zei hij, “ik ben ziek van verlangen naar de Magische Vogel. Ik smeek jullie haar te zoeken en haar bij mij te brengen. Ik heb jullie al beloofd dat dan de helft van het koninkrijk van jullie zal worden.” De prinsen stemden graag toe, elk verlangend om de Magische Vogel te vinden. Alleen prins Ivan wilde zijn vader echt een plezier doen. Zijn broers dachten alleen aan hun eigen rijkdom en eer. Deze jongste zoon was de vorst zo dierbaar dat hij niet graag afscheid van hem nam toen de tijd daar was, maar de jongeling stond erop.
“Het zal niet lang duren, lieve vader”, riep hij uit. “Ik zal spoedig terugkeren met de Magische Vogel die je zo graag wilt hebben.” Prins Ivan nam het snelste paard uit de keizerlijke stallen en reed dagenlang door. Eindelijk kwam hij bij een kaal veld, en in het midden hiervan stond een blok ruwe grijze steen. Op de steen stond een vreemd vers geschreven: “Hongerig en koud zal de man zijn Die trots naar mij toe rijdt Van links rijden betekent: dood en verdriet, Hoewel zijn paard nog vele dagen verder zal leven. Wie van rechts rijdt: zal alle goede dingen hebben, Maar voordat er drie dagen voorbij gaan, zal zijn paard vallen”
Prins Ivan maakte zich grote zorgen bij de gedachte zijn paard te verliezen, maar van rechts rijden leek hem toch de verstandigste koers. Dus deed hij dat, en zijn paard liep zo snel dat hij de grijze steen al snel ver achter zich had gelaten. Op de derde dag, toen hij de rand van een somber bos passeerde, sprong een grote Grijze Wolf uit het struikgewas. Hij vloog op de keel van het paard af, wierp hem op de grond en doodde hem ondanks Ivan’s dappere poging om hem te verslaan. Ivan wilde nu de Grijze Wolf doodsteken met de dolk, die zijn vader hem als afscheidscadeau had gegeven, maar voordat hij kon opstaan van de plek waar hij was neergegooid, sprak de grote Grijze Wolf deze woorden:
“Spaar mij, wijze prins”, smeekte hij nederig. “Ik heb alleen maar gedaan wat mij was opgedragen. Mijn dood zal jou je paard niet teruggeven. Als je mijn leven spaart, zal ik voor altijd je vriend zijn en je over de wereld dragen.” Prins Ivan zag in dat hij niets zou winnen door wraak te nemen en omdat hij zijn zoektocht wilde vervolgen, accepteerde hij het aanbod van de Wolf om zijn paard te zijn.
“Vertel me waar je heen wilt, beste Meester!” zei de Grijze Wolf. En inderdaad, toen hij het doel van de reis van prins Ivan hoorde, galoppeerde hij nog sneller dan het paard had gedaan. Tegen het vallen van de avond kwam hij tot stilstand achter een dikke stenen muur. “Aan de andere kant van deze muur”, zei hij, “is een tuin met terrassen, en daar zit, in een gouden kooi, de Magische Vogel. De tuin is nu leeg, dus niemand zal je tegenhouden als je haar vangt maar als je haar kooi aanraakt, komen er moeilijkheden.”
Prins Ivan stapte af van de rug van de Grijze Wolf en klom zonder veel moeite de muur op en greep snel de Magische Vogel. Ze fladderde echter zo wild, toen hij haar probeerde vast te houden, dat hij zich terug haastte naar de kooi. Hij vergat hierbij helemaal de waarschuwing van de Grijze Wolf. Toen hij de kooi aanraakte, werd de stilte van de tuin verbroken door het gerinkel van bellen en het gerinkel van wapenrustingen. De kooi was door onzichtbare draden verbonden met de binnenplaats van het paleis. Voordat hij kon ontsnappen, werd prins Ivan omringd door opgewonden soldaten, die hem snel naar de Koning brachten. “Schaam jij je niet?” donderde de Vorst, toen hij de dure kleding van de jongeman zag, “om als een gewone dief in mijn tuin te worden betrapt? Waar kom je vandaan en wat is je naam?”
“Ik ben Ivan, de zoon van een grote Tsaar”, antwoordde de jonge prins. Mijn vader heeft een hele mooie tuin, waarin een boom met gouden appels groeit die de trots van zijn hart is. Nacht na nacht plunderde uw Magische Vogel deze kostbare vruchten, totdat ik er bijna in slaagde haar te vangen. Ze was echter te snel voor mij en vloog weg, ik had alleen nog één van haar veren in mijn hand. Deze veer nam ik mee naar mijn vader, die daar erg blij mee is, maar sindsdien verlangt hij ernaar de hele Magische Vogel te bezitten.”
Tsaar Dolmat keek nu minder boos, al fronste hij nog steeds. “Als je naar me toe was gekomen,” zei hij, “en me had verteld wat je wilde, had ik je vader de Magische Vogel als geschenk gegeven. Zoals het nu gegaan is, voel ik me eerder geneigd om alle koninkrijken te laten weten hoe oneervol jij hebt gehandeld.” Prins Ivan boog beschaamd het hoofd en na een onderzoekende blik op hem geworpen te hebben, vervolgde de Tsaar zijn toespraak. “Je zult vrijuit gaan, jonge prins”, zei hij, “als je me een dienst wilt bewijzen. In het rijk van Tsaar Afron, voorbij het driemaal negende koninkrijk, is een paard met gouden manen, dat hem toebehoort. Dat paard wil ik heel graag hebben. Als je het wilt kopen en het hier bij mij wilt brengen, zal ik je de diefstal van de Magische Vogel vergeven en haar, als een bewijs van eer, aan je aanbieden.”
Prins Ivan beloofde zijn best te doen, maar hij had niet veel hoop toen hij zich weer bij de Grijze Wolf voegde, die geduldig buiten de muur op hem wachtte. Toen Ivan de Grijze Wolf de reden bekende die tot zijn gevangenneming had geleid, klopte de Grijze Wolf met één ruwe poot op zijn schouder. “Er is een wijs man voor nodig”, merkte hij op, “om zichzelf ongelijk te geven, dus we zullen er maar niets meer over zeggen. Spring weer op mijn rug en ik zal je meenemen naar het wijdverbreide rijk van Tsaar Afron, voorbij het driemaal negende koninkrijk.”
De Grijze Wolf rende zo snel dat Ivan het land waar ze doorheen gingen nauwelijks kon zien, en na vele nachten en dagen te hebben gereisd, bereikten ze eindelijk het doel van hun reis. De marmeren stallen van de Tsaar schenen mooi en statig in het ochtendlicht, en door een deur die half open was gelaten, baande prins Ivan zijn weg naar binnen. Het paard met de gouden manen voedde zich met het gele stuifmeel dat de bijen verzamelden van hoge witte lelies en staarde prins Ivan hooghartig aan toen hij dichterbij kwam. Prins Ivan greep zijn gouden manen stevig vast en leidde hem de stal uit. De Grijze Wolf had hem meer dan eens gewaarschuwd om niet te proberen het gouden hoofdstel, dat boven de deur hing, te pakken. Maar toen de prins de stal verliet, bedacht hij plotseling hoe nuttig dit hoofdstel zou zijn. Hij draaide zich om, strekte zijn hand uit en raakte het hoofdstel aan. Meteen toen hij dat deed, loeiden de klokken door het hele paleis, want net als de kooi van de Magische Vogel was het hoofdstel vastgemaakt aan onzichtbare draden met de binnenplaats van het paleis.
De stalbewakers kwamen haastig en verschrikt naar binnen. Toen ze prins Ivan zagen, grepen ze hem boos vast en brachten hem naar hun Meester. Tsaar Afron was nog verontwaardigder dan Tsaar Dolmat was geweest over de poging van de prins om hem te beroven. Toen hij hem had ondervraagd over zijn geboorte en positie, werd zijn gezicht nog strenger. “Is dit de daad van een dappere ridder?” vroeg hij met vernietigende minachting. “Ik heb veel respect voor de naam van je vader, en als je openlijk en te goeder trouw naar me toe was gekomen, had ik je graag mijn paard met gouden manen gegeven. Maar nu zullen alle koninkrijken van je oneervolle gedrag op de hoogte gebracht worden, want zulke daden van jou mogen niet ongestraft blijven.”
Dit was meer dan prins Ivan kon verdragen, en haastig toonde hij zijn bereidheid om voor zijn schuld te boeten. “Goed dan”, zei Tsaar Afron, “ik zal je op je woord geloven. Ga heen en breng mij Koningin Helena de Schone, van wie ik al zo lang met heel mijn hart en ziel houd. Ik heb een foto van haar gezien, in het witte kristal van mijn ziener, en zij is de mooiste van allemaal. Ik kan haar niet bereiken, wat ik ook probeer, aangezien haar koninkrijk wordt bewaakt door de elven. Als je haar voor mij kunt vangen en hierheen kunt brengen, dan zal ik je, in ruil daarvoor, alles geven wat je vraagt.”
Prins Ivan haastte zich naar de Grijze Wolf, uit angst dat hij, aangezien hij zijn advies voor de tweede keer had genegeerd, zou weigeren hem bij deze nieuwe onderneming te helpen. Weer bekende hij nederig aan de Grijze Wolf dat hij een fout had begaan, en nogmaals troostte de Grijze Wolf hem. “Verstand moet je kopen”, gromde hij. “Nou, spring maar op mijn rug, dan zal ik kijken wat ik voor je kan doen.”
Toen rende hij zo snel dat het leek alsof zijn voeten vleugels hadden. De elven, die het koninkrijk van Helena de Schone bewaakten, gingen allemaal aan de kant voor hem, denkend dat hij een spook was. Toen hij bij het gouden stroompje kwam dat grensde aan de magische tuin van de koningin, zei hij tegen prins Ivan dat hij nu moest afstijgen. “Ga terug langs de weg die we zijn gekomen,” beval hij, “en wacht op me in de schaduw van de grote eik die we zojuist passeerden.”
Prins Ivan deed wat hem was opgedragen en de Grijze Wolf hurkte onder een jeneverbesstruik en wachtte tot de avond viel. Toen het licht met de zonsondergang verdween en de bleke kleine maan langzaam over de bergtoppen rees, liep koningin Helena haar tuin in. Ze was zo mooi en lief om naar te kijken dat zelfs het hart van de Grijze Wolf zacht werd. Hij wenste dat ze een betere partner zou krijgen dan de strenge tsaar Afron, die zelfs in zijn liefde niet wist hoe hij zachtaardig moest zijn. Na een poosje naderde ze het beekje, en wikkelde een sjaal van witte zijde om haar sierlijke nek zodat ze het niet koud zou krijgen door de avondbries.
“Vrees niet, lieve dame! Ik zal je geen kwaad doen!” riep de Grijze Wolf, terwijl hij uit zijn schuilplaats sprong en de stroom overstak. Hij hield haar teder vast aan haar sjaal, sprong terug naar de andere kant en galoppeerde met haar naar de prins, die onder de grote eik wachtte.
Toen de koningin en de prins elkaar zagen, was het alsof er een sluier van hun ogen was gevallen. Nooit had de wereld er zo mooi uitgezien, en terwijl ze elkaar in de zachte schemering aanstaarden, verdween de angst van de koningin helemaal. Wat prins Ivan betreft, hij wist vanaf dat moment dat zij bestemd was zijn vrouw te worden. Toen ze samen op de rug van de Grijze Wolf wegreden, voelde hij al dat ze van hem was. De reis was maar kort en al snel doemde het paleis van Tsaar Afron voor hen op.
“Waarom huil je?” vroeg de Grijze Wolf, toen hij de tranen van de koningin op zijn kop voelde. Koningin Helena kon geen antwoord geven, maar de woorden van prins Ivan stroomden eruit als een razende vloed. “Hoe kunnen wij het helpen, Grijze Wolf,” riep hij uit, “dat wij van elkaar houden? Het is onmogelijk, nu moet ik mijn mooie koningin afstaan aan de strenge Tsaar Afron, anders wordt ik in alle koninkrijken gebrandmerkt als een dief.”
“Ik heb mijn belofte gehouden, prins Ivan”, zei de Grijze Wolf, “en ik heb je goed geholpen maar ik zal nog meer voor je doen. Door middel van magie, die ik alleen ken, zal ik, de Grijze Wolf, de vorm aannemen van de mooie koningin Helena. Je zult de echte koningin hier achterlaten, in de schaduw van dit dennenbos. Wanneer je Tsaar Afron zijn vreemde wolvenbruid hebt aangeboden, die voor hem zal verschijnen als een mooie vrouw met gouden haar, zal hij je het paard met de gouden manen geven. Zeg hem dan zo snel als je kunt vaarwel en rijd, met je koningin achterop, snel naar het westen. Als je ver genoeg gereisd bent, zal ik Tsaar Afron vragen me met mijn dienstmaagden in het bos te laten lopen. Als je me dan in gedachten roept, zal ik uit hun midden verdwijnen, zelfs als ze naar me kijken, en me bij jou en je koningin voegen.”
Prins Ivan deed weer wat de Grijze Wolf zei, en groot was de vreugde van Tsaar Afron toen hij de lange mooie vrouw zag die de prins aan hem voorstelde. Ze was nog mooier dan hij zich van haar foto had voorgesteld, en hij zou niet alleen zijn paard met gouden manen, maar ook zijn kroon voor haar hebben gegeven, als dat nodig was geweest. Prins Ivan vroeg echter niets anders dan het paard met de gouden manen, en snelde snel over de vlakten met de echte koningin Helena tegen zijn zij aan genesteld. Hij reed naar het westen, waar het koninkrijk van Tsaar Dolmat lag.
Tsaar Afron was meer dan tevreden met zijn wolfachtige bruid. Hij was niet gealarmeerd door haar felle liefkozingen, hij glimlachte alleen maar. Hij dreigde wel haar te doden als haar liefde voor hem ook maar een enkel moment zou wankelen. Op de vierde dag na hun huwelijksfeest klaagde de bruid dat ze het benauwd kreeg in het koninklijk paleis. “Als ik in de weiden zou mogen wandelen,” zei ze, “zou de koele frisse lucht mijn geest verfrissen, ik zou me dan beter voelen en ik zou weer kunnen lachen met mijn Heer.”
Dus liet de Tsaar haar, met haar dienstmaagden, in de weiden lopen. Precies op dat moment flitste de gedachte aan de Grijze Wolf door het hoofd van prins Ivan. “Oh, ik was hem vergeten”, riep hij berouwvol naar zijn dierbare vrouw. “Wat zou de Grijze Wolf doen nu, vraag ik me af? Ik wou dat hij hier was.” Hij had deze woorden nog maar net gesproken of er kwam een donderslag uit de verre heuvels en plotseling verscheen de Grijze Wolf weer. “Je moet de koningin alleen op het paard met de gouden manen laten rijden,” zei hij tegen de prins, “en ik zal jouw paard zijn.” Enigszins schoorvoetend nam de prins zijn voorstel aan en zo reden ze naar de rand van de hoofdstad van Tsaar Dolmat. De vriendelijke blikken van de Grijze Wolf moedigden de prins aan om hem nog een gunst te vragen. “Aangezien je jezelf kunt veranderen in een mooie vrouw en dan weer terug in een Grijze Wolf, zou je dan niet voor een tijdje een paard met gouden manen kunnen worden, zodat ik je aan Tsaar Dolmat zou kunnen geven en de echte voor mijn lieve koningin kan houden?” vroeg de Prins.
De Grijze Wolf stemde onmiddellijk toe en sloeg drie keer achter elkaar met zijn rechterpoot op een stuk kale aarde. Meteen kwam er precies zo’n paard, als het paard met gouden manen, te voorschijn. Prins Ivan liet het echte paard met zijn bruid achter in een met bloemen bezaaide weide, buiten de stad, en reed zelf door naar de Tsaar. De Tsaar was zeer verheugd hem te zien want de manen van het Grijze Wolf-paard glansden in de zonneschijn als het zuiverste goud. De Tsaar kuste prins Ivan op beide wangen, leidde hem naar zijn paleis en gaf een koninklijk feest voor hem. Drie hele dagen lang genoten ze van de lekkerste wijnen en het heerlijkste eten. Op de derde dag beloonde Tsaar Dolmat de prins met veel dank en gaf hem als geschenk de Magische Vogel in haar gouden kooi.
Prins Ivan wist nu dat zijn zoektocht voorbij was, en snel begaf hij zich terug naar de koningin. Hij maakte de kooi van de Magische Vogel om de nek van het paard met gouden manen vast en reed met haar naar het koninkrijk van zijn vader. De volgende middag vroeg kregen ze gezelschap van de Grijze Wolf. Tsaar Dolmat was met zijn pas verworven schat in een open veld gaan rijden en was door het valse paard op de grond gegooid. Hij had heel veel pijn en het Grijze Wolfpaard galoppeerde weg.
Omdat de Grijze Wolf zo’n goede vriend voor hem was geweest, kon prins Ivan zijn verzoek niet weigeren toen hij vroeg om hem te mogen dragen, dus zat de koningin opnieuw alleen op het paard met gouden manen. Zo reden ze verder tot ze bij de plaats kwamen waar de Grijze Wolf het paard had gedood dat prins Ivan uit de stal van zijn vader had meegebracht. Hier kwam de vreemde Grijze Wolf plotseling tot stilstand. “Ik heb alles gedaan wat ik heb gezegd, en meer”, zei hij tegen de prins. ‘Nu ben ik niet langer uw dienaar. Ik neem afscheid!” En hij galoppeerde terug naar het sombere bos waar hij voor het eerst vandaan was gekomen.
Het verdriet van prins Ivan was groot toen de Grijze Wolf afscheid nam. Maar de vreugde van het gezelschap van de koningin, was nog groter en hij vergat al spoedig zijn verlies. Toen hij in het zicht van het rijk van zijn vader kwam, stopte hij bij de schaduw van een groepje dennenbomen. Hij zette de kooi met de Magische Vogel en het gouden hoofdstel in de schaduw. Hij tilde zijn mooie koningin op en legde haar te rusten op een bed van varens. Ze waren moe van hun lange reis, en al snel vielen ze, zacht mompelend als duiven in hun nest, in slaap.
Nu was het prins Dimitri en prins Vasili slecht vergaan op hun reizen, en ze keerden, met lege handen, terug naar het paleis. Ze waren droevig en uit hun humeur. Maar toen kregen ze de slapende gedaantes en de gouden kooi in het oog. Het paard met de gouden manen slenterde rustig om hen heen. Terwijl ze hen verbaasd aanstaarden, nam de boze geest van afgunst bezit van hen. Al snel kwam de gedachte op om hun broer te doden. Ze keken elkaar aan, en toen trok prins Dimitri zijn zwaard en stak het dwars door prins Ivan terwijl hij sliep. De prins stierf zonder een woord, en toen de koningin wakker werd, vond ze hem levenloos.
“Wat hebben jullie gedaan?” snikte ze tegen de schuldige prinsen. “Als jullie hem in een eerlijke strijd hadden ontmoet en hem zo hadden gedood, had hij op zijn minst zichzelf kunnen verdedigen. Maar jullie zijn lafaards en nog eens lafaards, alleen geschikt als voedsel voor de raven!” Tevergeefs huilde en protesteerde ze, terwijl de prinsen lootten om de bezittingen van hun overleden broer. De koningin viel in handen van prins Vasili en het paard met gouden manen werd toegewezen aan prins Dimitri. De koningin huilde hartstochtelijk en verborg haar gezicht in haar gouden haar, terwijl haar toekomstige heren ruw tegen haar spraken.
“Je bent nu in onze macht, schone Helena”, zeiden ze. “We zullen onze vader vertellen dat wij het waren die jou, de Magische Vogel, en het paard met gouden manen hebben gevonden. Als je onze woorden ontkent, zullen we je onmiddellijk ter dood brengen, dus zorg ervoor dat je je mond houdt en neem onze raad in acht.”
De arme koningin was zo bang voor zijn wrede dreigement dat ze geen woord meer kon uitbrengen. Toen ze bij het paleis aankwamen, was ze zo stil als een marmeren standbeeld, en ze kon de boze uitspraken, die ze hen brutaal hoorde uitspreken, niet eens meer tegenspreken.
Prins Ivan lag dood op de grond, met zijn gezicht naar de hemel. De boselven en bewaakten zijn lichaam, zodat geen beest of vogel in de buurt kon komen om hem te verslinden, totdat er dertig dagen voorbij waren. Toen de zon onderging, sprong een raaf op zoek naar voedsel voor haar zoontje, op zijn borst. En ze zou in zijn ogen hebben gepikt als de Grijze Wolf niet op het nippertje was aan komen galopperen. Hij wist meteen dat de dode man Ivan moest zijn, en als hij op de jonge vogel was gesprongen, zou hij deze meteen in zijn woede hebben verscheurd. “Raak mijn kleine vogeltje niet aan, o felle Grijze Wolf!” smeekte de moeder meelijwekkend. “Het heeft je geen kwaad gedaan en verdient geen kwaad van jou.”
“Luister goed”, antwoordde de Grijze Wolf. “Ik zal het leven van je vogeltje sparen, als je wegvliegt voorbij het driemaal negende koninkrijk en mij het Water des Doods en het Water des Levens brengt, uit de kristalstroom van waaruit ze naar de grote Voor Altijd stromen.”
“Ik zal doen wat je wilt,” riep de raaf, “kom alleen niet aan mijn zoontje.” En terwijl ze sprak, snelde ze weg. Drie dagen en drie nachten waren verstreken voordat ze terugkeerde naar de Grijze Wolf met twee kleine flesjes. In de ene zat het Water des Levens, in de andere het Water des Doods. Toen de Grijze Wolf de flesjes van haar aannam, slaakte hij een kreet van triomf. En…met één beet van zijn tanden beet hij de jonge raaf in tweeën en scheurde hij hem aan stukken voor de verschrikte ogen van zijn moeder. Nadat hij dit had gedaan, brak hij één van de flesjes, en toen hij drie druppels van het Water des Doods op de gedode vogel had gesprenkeld, groeide onmiddellijk zijn verscheurde lichaam weer aan elkaar. Toen raakte hij het aan met een paar druppels uit het tweede flesje, en het kleine beestje spreidde zijn vleugels en vloog verblijd weg.
Zo wist de Grijze Wolf dat de raaf hem goed had gediend, en hij goot wat er nog over was van de Wateren van Leven en Dood over het lichaam van de dode prins. Binnen enkele ogenblikken kwam het leven weer in de prins weer te voorschijn, en hij struikelde overeind en glimlachte naar de Grijze Wolf. “Heb ik lang geslapen?” vroeg hij dromerig.
“Je zou voor altijd hebben geslapen als ik er niet was geweest”, was het antwoord van de Grijze Wolf. En de prins luisterde met bedroefde verbazing toen de Grijze Wolf hem alles vertelde wat er was gebeurd. “En tot slot gaat je broer vandaag met jouw bruid trouwen”, zei hij. “We moeten ons zo snel mogelijk naar het paleis haasten. Klim op mijn rug, en ik zal je nog een keer dragen.”
Dus galoppeerden ze naar het paleis van de oude Tsaar. De Grijze Wolf nam voor de laatste keer afscheid van prins Ivan toen hij afsteeg bij de grote poorten. De prins haastte zich de feestzaal binnen en daar, eruitziend als een mooi beeld dat was gevormd uit bevroren sneeuw, zat de mooie koningin Helena aan de zijde van prins Vasili. Ze waren net terug van de huwelijksceremonie en alle Edelen hadden zich om hen heen verzameld.
Toen koningin Helena zag wie de zaal was binnengekomen, kwam haar spraak onmiddellijk weer bij haar terug, en ze vloog, met een kreet van vervoering, op haar minnaar af en kuste hem op de lippen.
“Dit is mijn eigen lieve man”, riep ze. “Ik ben van hem, en niet van de slechte prins met wie ik vandaag getrouwd ben.” Vanuit de beschutting van Ivans veilige borst vertelde ze de oude Tsaar alles wat er was gebeurd, en hoe het zijn jongste zoon was die voor haar, het paard met gouden manen en de magische vogel had gezorgd.
De vreugde van de Tsaar over de terugkeer van zijn favoriete zoon was groot maar werd getemperd door zijn verdriet en verbazing over het gedrag van de oudere prinsen. Zij werden in de gevangenis geworpen, waar ze nog steeds wegkwijnen. Prins Ivan en de mooie koningin Helena zijn net zo gelukkig als de dagen lang zijn. En de Magische Vogel? Die mocht terugkeren naar haar huis, in de wolkenkastelen van het gouden Westen!