Er was eens een oude kat, genaamd mevrouw Tabitha Twitchit. Ze was een bezorgde ouder. Ze verloor haar kittens nooit uit het oog. En als dat wel het geval was, gebeurde er ook altijd iets onheilspellends.
Toen het bakdag was, werden de kittens in een kast opgesloten.
Ze ving Moppet en Mittens, maar ze kon Poekie niet vinden. Mevrouw Tabitha ging op en neer door het hele huis, hard miauwend om Poekie Poes. Ze keek in de bijkeuken, onder de trap en ze doorzocht de luxe logeerkamer die helemaal bedekt was met stoflakens. Toen ging ze regelrecht naar boven, keek op de zolders, maar ze kon hem nergens vinden.
Het huis waar ze woonden was zeer oud en zat vol kasten en gangen. Sommige muren waren wel 1.20 m dik en er waren vreemde geluiden te horen. Het klonk alsof er een geheime trap was. Er klonken ook vreemde geluiden in de gekartelde deuropeningen en tussen de wanden. En er verdwenen ‘s nachts dingen, vooral kaas en spek.
Mevrouw Tabitha werd door de geluiden steeds zenuwachtiger en miauwde alsmaar harder.
Terwijl hun moeder het huis doorzocht, hadden Moppet en Mittens kattenkwaad uitgehaald. De kast zat niet op slot. Dus duwden ze de deur open en kwamen één voor één naar buiten.
Ze gingen regelrecht naar het deeg, wat in een pan voor het vuur stond te rijzen. Ze klopten er met hun zachte pootjes op: “Misschien kunnen we lekkere kleine muffins maken?” zei Mittens tegen Moppet.
Maar net op dat moment klopte er iemand op de voordeur, en Moppet sprong van schrik snel in het meelvat.
Mittens rende weg naar de melkerij en verstopte zich in een lege pot op de stenen plank waar ook de melkpannen stonden.
De bezoeker was een buurvrouw, mevrouw Ribby; ze had aangebeld om wat gist te lenen.
Mevrouw Tabitha kwam, vreselijk miauwend, naar beneden. “Kom binnen, nicht Ribby, kom binnen en ga zitten. Ik zit in de problemen, nicht Ribby”, zei mevrouw Tabitha met tranen in haar ogen. Ik ben mijn lieve zoon Poekie kwijt. Ik ben bang dat de ratten hem te pakken hebben.” Ze veegde haar ogen, die nat waren van de tranen, af met haar schort.
“Hij is ook werkelijk een stout katje, nicht Tabitha”, zei nicht Ribby, “de laatste keer dat ik op de thee kwam, had hij notabene een kattenwieg gemaakt van mijn beste muts. Waar heb je allemaal gezocht?”
“Ik heb het hele huis doorzocht. Maar de ratten zijn me echt teveel. Het is me wel wat om zo’n onhandelbaar gezin te hebben”, zei mevrouw Tabitha.
“Ik ben niet bang voor ratten, ik zal je helpen Poekie te vinden. En ik zal hem ook met de zweep ervan langs geven. Wat is eigenlijk al dat roet daar op de richel?”, zei nicht Ribby.
“De schoorsteen moet geveegd worden. Oh maar lieve help, nicht Ribby, nu zijn Moppet en Mittens ook nog weg. Ze zijn allebei uit de kast gekropen.”
Ribby en Tabitha gingen samen aan de slag om het huis grondig te doorzoeken. Ze porden, met Ribby’s paraplu, onder de bedden en rommelden in de kasten. Ze haalden zelfs een kaars en keken in de kledingkist op één van de zolders. Ze konden niets vinden. Maar plotseling hoorden ze gebons op de deur en ze hoorden beneden iemand rondscharrelen.
“Ja, het zit hier vol met ratten”, zei mevrouw Tabitha in tranen. “Ik ving zeven jonge ratten uit een gat in de achterkeuken. We aten ze afgelopen zaterdag allemaal op. Toen ik de oude rat zag, een enorme oude rat, wilde ik op hem springen maar toen liet hij zijn gele tanden aan me zien en hij wilde me door het gat slepen. Die ratten werken echt op mijn zenuwen, nicht Ribby”, zei mevrouw Tabitha.
Nicht Ribby en mevrouw Tabitha zochten en zochten. Toen hoorden ze allebei een merkwaardig rolder-de-boldergeluid onder de vloer. Maar er was niets te zien.
Ze gingen terug naar de keuken. “Kijk, hier is in ieder geval één van je kittens”, zei nicht Ribby, terwijl ze Moppet uit het meelvat sleepte.
Ze zetten haar op de keukenvloer en schudden het meel van haar af. De kitten leek echt vreselijk te zijn geschrokken. “O, Moeder, moeder”, zei Moppet, “er is een oude vrouwtjesrat in de keuken geweest. Ze heeft een deel van het deeg gestolen.” De twee katten renden naar de deegpan. En ja hoor, er waren sporen te zien van kleine krabbelende vingers en een hele deegklomp was verdwenen. “Welke kant is ze opgegaan, Moppet?” Maar Moppet wist het niet, ze was te bang geweest om door een kier te gluren. Nicht Ribby en mevrouw Tabitha namen haar mee om haar veilig in het zicht te houden.
Ze gingen de melkerij in.
Het eerste wat ze daar vonden was Mittens, verstopt in een lege pot.
Ze keerden de pot om en de kitten krabbelde eruit. “O, moeder, moeder”, zei Mittens.
“Moeder er is een oude rat in de melkerij geweest. Een vreselijk grote rat, moeder. Hij heeft een klont boter en de deegroller gestolen.” Nicht Ribby en mevrouw Tabhitha keken elkaar aan. “Een deegroller en boter! O, mijn arme zoon Poekie”, riep Tabitha uit, haar poten wringend.
“Een deegroller?”, zei nicht Ribby. “Hoorden we zojuist geen rolder-de-boldergeluid op zolder waar we in die kist hebben gekeken?” Nicht Ribby en mevrouw Tabitha renden weer naar boven. En ja hoor, het rolder-de-boldergeluid was weer duidelijk hoorbaar onder de zoldervloer.
“Dit is een serieuze zaak, Tabitha”, zei nicht Ribby. We moeten onmiddellijk John Joiner erbij halen en hij moet een zaag meenemen.
Dit is, wat er is gebeurd met Poekie Poes. En het laat zien hoe onverstandig het is om door een schoorsteen te gaan in een heel oud huis, waar je de weg niet kent en waar enorme ratten zijn. Poekie Poes wilde niet opgesloten worden in een kast. Toen hij zag dat zijn moeder ging bakken, bedacht hij dat hij zich wilde verstoppen. Hij keek rond naar een mooie plaats en besloot dat het de schoorsteen moest worden. Het vuur was nog maar net aangestoken en het was niet heet. Maar er kwam een witte, verstikkende rook van de groene takken in de haard. Poekie Poes klom op het haardscherm en zag de grote ouderwetse open haard. De schoorsteen zelf was van binnen groot genoeg voor een man om er te staan en rond te lopen. Voor een kleine kater was er dus zeker ruimte genoeg.
De kleine kater sprong met een grote sprong regelrecht in de open haard en balanceerde op de ijzeren staaf waar de ketel aan hing.
Toen nam Poekie Poes nog een grote sprong en landde op de richel hoog in de schoorsteen. Hierbij viel wat roet op de richel van het haardscherm.
Poekie Poes hoestte, de rook verstikte hem. Hij kon de takken horen knetteren en branden in de open haard beneden. Hij nam zich voor om helemaal naar de top van de schoorsteen te klimmen en dan het dak op te gaan. Daar kon hij mooi proberen mussen te gaan vangen.
“Als ik maar niet uitglijd, dan zou ik in het vuur kunnen vallen. Dan verschroeien mijn mooie staart en mijn blauwe jas.”
Het was een hele grote ouderwetse schoorsteen. Deze werden zo gebouwd in de tijd dat de mensen houtblokken in de haard verbrandden. De schoorsteen stond als een stenen torentje bovenop het dak. Er scheen licht doorheen naar beneden, onder de schuine pannen die de regen tegenhielden.
Poekie Poes werd erg bang! Hij klom steeds verder omhoog en omhoog.
Daarna waadde hij, met zijn pootjes zijwaarts, centimeter voor centimeter door het roet. Hij leek zo zelf wel een kleine schoorsteenveger.
Het was erg verwarrend voor hem in het donker. Het ene rookkanaal leek in het andere uit te monden. Alles leek op elkaar. De weg was moeilijk te vinden. Er was daar boven wel minder rook maar Poekie Poes voelde zich daarbinnen helemaal alleen en verloren.
Hij klauterde op en neer en kwam bij de schoorsteentop. Daar had iemand een steen in de muur losgemaakt. In de nis lagen wat schapenbotjes.
“Dit lijkt grappig zeg”, zei Poekie Poes. “Wie heeft hier in de schoorsteen op schapenbotjes zitten knagen? Ik wou dat ik nooit hier was gekomen. En wat een rare geur hier. Het ruikt als een muis maar dan vreselijk sterk. Ik moet ervan niezen”, zei Poekie Poes.
Hij wurmde zich door het gat in de muur en sleepte zich door een oncomfortabele nauwe gang waar bijna geen licht was.
Hij legde voorzichtig wat meters af en toen kwam hij achter de plint op zolder terecht.
Daar viel hij, hals over kop, in het donker, in een gat en landde op een hoop vuile vodden.
Toen Poekie Poes weer op zijn pootjes stond, keek hij om zich heen. Hij bevond zich op een plek die hij nooit eerder had gezien, hoewel hij zijn hele leven in het huis had gewoond.
Het was een kleine benauwde, stoffige kamer, met planken, latten, gips en spinnenwebben. Tegenover hem, zover bij hem vandaan als kon, zat een enorme rat.
“Wat is de bedoeling van zomaar in mijn bed tuimelen en het helemaal bedekken met vuil”, zei de rat terwijl hij met zijn tanden klapperde.
“Alstublieft meneer, het was alleen maar de bedoeling om de schoorsteen te vegen”, zei de arme Poekie Poes.
“Anna Maria, Anna Maria”, piepte de rat. Er klonk een ratelend geluid en een oude vrouwtjesrat stak haar hoofd om de hoek van de dakrand.
Toen stormde ze plotseling, snel, op Poekie Poes af, en voordat hij wist wat er gebeurde….Werd zijn jas uitgetrokken en werd hij in een bundel vodden opgerold. Later werd er ook nog een dik touw om hem heen gebonden met stevige knopen.
Terwijl Anna Maria het werk verrichte, zat de oude rat, met zijn mond open, naar haar te kijken. Toen ze klaar was, zei de oude rat, die Ronald Rat heette: “Anna Maria wil je voor mijn avondeten misschien een lekkere kitten-knoedel- rolder-de-bolderpudding maken?”
“Daar heb ik dan nog wel deeg, een klontje boter en een deegroller voor nodig”, zei Anna Maria terwijl ze Poekie Poes aankeek met haar hoofd opzij.
“Nee”, zei Ronald Rat, “maak het maar lekker met broodkruimels Anna. Maria.”
“Nonsens! Boter en deeg!”, antwoordde Anna Maria.
De twee ratten overlegden samen een paar minuten en gingen toen op pad.
Ronald Rat klom door het gat in de wand en liep stoutmoedig de voortrap af om bij de melkerij boter te halen. Onderweg kwam hij niemand tegen.
Op zijn tweede reis ging hij op pad voor de deegroller. Hij duwde deze met zijn poten voor zich uit, net zoals een bierbrouwer zijn ton vooruit duwt. Hij kon nicht Ribby en mevrouw Tabitha horen praten, maar ze waren bezig de kaars aan te steken om in de kist te kijken. Ze hadden hem niet gezien.
Anna Maria gleed langs de plint naar beneden, trippelde langs het raamluik en ging de keuken in om deeg te stelen.
Ze “leende” een klein schoteltje en schepte het deeg op met haar pootjes. Ze zag Moppet niet.
Ondertussen was Poekie Poes alleen achtergebleven onder de vloer van de zolder. Hij kronkelde in het rond en miauwde luid om hulp. Maar zijn mond zat vol met roet en spinnenwebben. Niemand kon hem horen. Bovendien zat hij stevig vastgeknoopt.
Alleen een spin, die uit een spleet in het plafond kwam, hoorde hem. Hij bekeek de situatie, vanaf een veilige afstand, eens kritisch. Het touw had een rechte rij met knopen, hiermee bind je ook flessen vast. Maar de spin bood niet aan hem te helpen.
Poekie Poes kronkelde en kronkelde alle kanten op tot hij volledig uitgeput was.
Weldra kwamen de ratten terug en gingen aan het werk om een lekkere dikke knoedel van hem te maken. Ze smeerden hem eerst in met boter en rolden hem toen in het deeg. “Denk je dat we het touw wel kunnen verteren, Anna Maria?”, vroeg Ronald Rat.
Anna Maria dacht dat het touw niets uit zou maken. Maar ze wilde wel dat Poekie Poes zijn hoofd stil zou houden. Anders zou het “knoedelgebakje” helemaal in de war raken. Ze greep hem bij zijn oren.
Poekie Poes beet, spuugde, miauwde en kronkelde. De ratten hielden elk een uiteinde van de deegroller vast en deze ging rolder-de-bolder over hem heen.
“Zijn staart steekt er nog uit! Je hebt niet genoeg deeg gehaald, Anna Maria.” – “Ik heb zoveel deeg gehaald als ik kon dragen”, zei Anna Maria.
“Ik denk niet”, zei Ronald Rat, “dat het een lekker knoedelgebakje zal worden. Het ruikt naar roet”.
Anna Maria wilde juist een discussie beginnen toen er boven andere geluiden te horen waren. Het raspende geluid van een zaag en het geluid van een hondje wat krabt en en jankt.
De ratten lieten de deegroller vallen en luisteren aandachtig. “We zijn ontdekt en gestoord in ons werk, Anna Maria. Laten we alles meenemen en meteen vertrekken.” – “Ik ben bang dat we het “gebakje” moeten laten staan.”
‘Ik was er toch al van overtuigd dat de knopen touw onverteerbaar zouden zijn, ook al zei jij van niet“, zei Ronald Rat.
“Kom, laten we direct wegwezen. Help me een paar schapenbotjes in de deken te binden”, zei Anna Maria. “Ik heb spek en een halve gerookte ham in de schoorsteen.”
Dus zo gebeurde het dat tegen de tijd dat John Joiner de plank omhoog had gekregen, er niemand meer onder de vloer te zien was, behalve de deegroller en Poekie Poes, opgerold in oude vodden.
Wel was er de sterke geur van ratten te ruiken. John Joiner bracht de rest van de ochtend door met snuffelen en hij kwispelde daarbij voortdurend met zijn staart. Hij stak zijn kop in het gat en snuffelde in de rondte.
Uiteindelijk spijkerde hij de plank weer vast, stopte zijn gereedschap in zijn tas en kwam naar beneden. De kattenfamilie was inmiddels weer een beetje bijgekomen van het avontuur. Ze nodigden hem uit om te blijven eten.
De deegknoedel werd van Poekie Poes gepeld en er werd een aparte pudding van gemaakt, met krenten erin. Ze moesten Poekie Poes in een heet bad stoppen om de boter eraf te krijgen. John Joiner rook de pudding. Tot zijn grote spijt had hij geen tijd om te blijven eten. Hij moest met zijn kruiwagen aan de slag voor juffrouw Potter. Zij had twee kippenhokken besteld.
Toen ik ‘s middags laat naar de post ging, zag ik, vanaf de hoek, meneer Ronald Rat en zijn vrouw op de vlucht gaan, met een grote bundel op een kleine kruiwagen, die wel erg op mijn kruiwagen leek…..
Ze gingen net de poort in van de schuur van boer Aardappel. Ronald Rat hijgde en was buiten adem. Anna Maria maakte nog steeds op schrille toon ruzie. Ze leken wel de weg te weten en ze leken nogal wat bagage bij zich te hebben.
Ik weet zeker dat ik ze nooit toestemming heb gegeven om mijn kruiwagen te lenen!
Ze gingen de schuur in en sleepten hun pakjes, met een touw, naar de bovenkant van de hooimachine.
Daarna werden er lange tijd geen ratten meer gezien bij mevrouw Tabitha.
En wat boer Aardappel betreft? Dat is een ander verhaal. Er waren ratten, ratten en nog eens ratten in zijn schuur. Ze aten het kippenvoer op, steelden de haver en de zemelen en maakten gaten in de maaltijdzakken.
En ze stammen allemaal af van meneer en mevrouw Ronald Rat – het zijn hun kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen en achter-achterkleinkinderen.
Er kwam werkelijk geen einde aan hen!
Moppet en Mittens zijn uitgegroeid tot zeer goede rattenvangers. Zij gaan nu dagelijks op rattenjacht in het dorp en vinden volop werk. Ze vangen wel een dozijn ratten per dag en verdienen zo gemakkelijk hun brood.
Ze hangen de staarten van de ratten, op een rij, aan de staldeur, om te laten zien hoeveel ze er gevangen hebben. Het zijn er tientallen en tientallen!
Maar Poekie Poes is altijd bang gebleven voor een rat. Hij durft nooit meer naar iets te kijken dat groter is dan…… een muis!