Het lieve zeemonster

Op een eiland van rotsen in de oceaan leefde een zeemonster. Zijn hoofd was enorm groot en als hij zijn mond opendeed leek het wel een grot. Er werd gezegd dat hij zo groot was dat hij een schip kon inslikken, en dat hij op stormachtige nachten op de rotsen zat en het flitsen van zijn ogen mijlenver in de omtrek te zien was. De matrozen spraken met angst en beven over hem, maar eigenlijk was het zeemonster een vriend voor hen geweest, want hij liet hen de rotsen in de storm zien door met zijn ogen te flitsen; maar omdat hij er zo afschuwelijk uitzag, dacht iedereen die hem zag dat hij een wreed monster was.

Op een nacht was er een vreselijke storm en het monster ging de oceaan op om te zien of er een schip in de nacht in de problemen was gekomen om het te helpen. Hij vond een kleine jongen die ronddreef op een plank. Zijn naam was Ko-Ko, en toen hij het monster zag, was hij vreselijk bang, maar toen Ko-Ko zag dat het monster hem geen kwaad deed, klom hij op de rug van het monster. Het monster nam de jongen mee naar het rotsachtige eiland. Toen ging het monster weer de zee in en Ko-Ko vroeg zich af of hij alleen achter gelaten zou worden. Maar na een tijdje kwam het monster terug en deed zijn mond wijd open.

Ko-Ko rende weg toen hij de enorme bek zag, want hij dacht dat het monster hem wilde opslokken, maar omdat hij hem niet volgde, ging Ko-Ko terug. Het monster deed zijn mond weer open en Ko-Ko vroeg: “Wil je dat ik naar binnen ga?” en het monster knikte met zijn hoofd. “Het moet voor mijn eigen bestwil zijn,” zei Ko-Ko, “want hij zou me gemakkelijk kunnen inslikken als hij dat zou willen.”

Dus liep Ko-Ko de grote mond in en door een donkere gang, maar wat het monster wilde dat hij deed, kon hij niet bedenken. Hij kon nu heel zwak zien en na een tijdje zag hij een fornuis, een stoel en een tafel. “Ik zal deze eruit halen,” zei Ko-Ko, “want ik weet zeker dat ik ze kan gebruiken.” Hij nam ze mee naar een grot op het eiland, en toen hij terugkwam was het monster verdwenen; maar hij keerde snel weer terug, en weer deed hij zijn mond open. Ko-Ko liep deze keer binnen zonder te wachten, en hij vond dozen en vaten met voedsel, die hij in de grot opsloeg. Toen Ko-Ko alles had weggehaald ging het monster liggen en viel in slaap.

Ko-Ko kookte avondeten en toen maakte hij het monster wakker en zei: “Het eten is klaar”, maar het monster schudde zijn hoofd en stortte zich in de oceaan. Hij kwam al snel terug met zijn mond vol vis. Toen snapte Ko-Ko dat het monster alle spullen van het gezonken schip speciaal voor hem had meegebracht, en hij begon te wensen dat het monster kon praten, want hij was niet langer bang voor hem.

‘Ik wou dat je kon praten,’ zei hij.

“Dat kan ik,” antwoordde het monster. “Niemand heeft dit ooit eerder gewenst. Een oude heks veranderde me in een monster en zette me op dit eiland, waar niemand me kon bereiken, en de enige manier waarop ik mijn oorspronkelijke vorm kan terugkrijgen, is als iemand het wenst.”

“Ik wens dat je weer terugverandert” zei Ko-Ko.

“Je hebt al een wens gedaan,” zei het monster, “en ik kan praten; maar om weer een mens te worden, moet iemand anders het wensen.”

Op een nacht, na een storm, zag Ko-Ko iets op het water drijven, en hij sprong op de rug van het monster en ze zwommen ernaartoe. Het bleek een klein meisje te zijn, ongeveer Ko-Ko’s leeftijd, dat op een van de vernielde schepen had gezeten, en ze brachten haar naar het eiland. Eerst was ze bang voor het monster, maar toen ze hoorde dat hij zowel Ko-Ko als haar had gered en hen al hun eten had gebracht, werd ze net zo dol op hem als Ko-Ko.

“Ik wou dat hij een mens was,” zei ze op een dag, terwijl ze met Ko-Ko op zijn rug zat, klaar voor een zeiltocht. Plots plonsden beide kinderen in het water, en daar in plaats van het monster was een oude man. Hij ving de kinderen in zijn armen en bracht ze naar de kust.

“Maar hoe zullen we nu aan eten komen, nu je een man bent?” vroeg Ko-Ko.

“Het zal ons nu aan niets ontbreken,” antwoordde de oude man. “Ik ben een zeegod en kan veel dingen nu ik weer mijn eigen vorm heb. We zullen dit eiland veranderen in een prachtige tuin, en wanneer jij en het meisje volwassen zijn, zullen jullie trouwen en een kasteel hebben, en alle zeegoden en nimfen zullen voor jullie zorgen. Je zult nooit meer iets tekort komen. En ik zal jullie meenemen op de oceaan op de ruggen van mijn dolfijnen.”

En zo leefde Ko-Ko en het meisje op het betoverde eiland en alle dingen die de oude zeegod beloofde, kwamen uit.


Downloads