Er was eens een ernstig zieke koning met drie zonen. Op een dag ontmoetten de drie zonen een oude grijsaard die zei: ‘Alleen levenswater kan uw vader redden. Het is echter zéér moeilijk te vinden.’ Hierop smeekte de oudste zoon de koning om toestemming om het levenswater te gaan zoeken. ‘Ik vind het veel te gevaarlijk’, zei de koning, ‘maar ik weet dat ik je niet tegen kan houden.’
Hoewel de prins zich voordeed als een groot redder, dacht hij stiekem bij zichzelf: ‘Als ik het water gehaald heb, dan waardeert mijn vader mij het meest en erf ik na zijn dood zijn rijk.’ En aldus ging hij op pad en kwam na een tijd rijden een dwerg tegen die hem vroeg: ‘Waar reist u zo gehaast heen?’ ‘Dat gaat je niets aan!’, antwoordde de prins. De dwerg vond dit niet leuk en wenste de prins iets kwaadaardigs toe. Niet veel later kwam de prins met zijn paard vast te zitten in een dal tussen twee bergen.
Ondertussen wachtte de koning tevergeefs op zijn zoon. ‘Dan zal ik op reis gaan en het water vinden’, zei de tweede zoon. En ook hij dacht stiekem de nieuwe erfgenaam van het rijk van zijn vader te worden. Na enige tijd kwam ook deze prins een dwerg tegen die hem vroeg: ‘Waar reist u zo gehaast heen?’ ‘Dat gaat je niets aan!’, antwoordde ook de tweede zoon. Hierop verwenste de dwerg hem en kwam ook hij vast te zitten in een dal tussen twee bergen.
Toen ook de tweede zoon niet terugkwam op het hof, besloot ook de jongste zoon erop uit te trekken om het levenswater te halen. Net als zijn broers, ontmoette hij de dwerg die hem vroeg: ‘Waar reist u zo gehaast heen?’ ‘Ik zoek het levenswater omdat mijn vader doodziek is’, antwoordde de prins. ‘Weet jij dan waar je het vinden kunt?’, vroeg de dwerg. ‘Nee’, zei de prins. ‘Ik zal het u zeggen omdat u mij vriendelijk antwoord gegeven heeft’, sprak de dwerg.
‘Uit de bron van een betoverd kasteel kunt u levenswater halen’, vervolgde de dwerg. ‘Om er te komen geef ik u een ijzeren roede en twee stukjes brood. Als u driemaal met de roede tegen de ijzeren poort van het kasteel slaat, dan springt zij open. U zult dan twee leeuwen zien, die verschrikkelijk zullen brullen, maar als u ze het brood geeft, dan kunt u ongehinderd het levenswater halen. U zult echter snel moeten zijn, want als de klok twaalf uur slaat, dan gaat de poort weer dicht en zit u opgesloten in het betoverde kasteel.’
Hierop bedankte de prins de dwerg, ging moeiteloos het kasteel in en nam een zwaard en brood mee. Daarna liep hij een kamer in waar hij een prachtige prinses zag, die hem als verlosser zag, kuste en beloofde hem over een jaar te trouwen. Zij vertelde hem ook waar het levenswater lag, maar ook dat hij op moest schieten en net voor de klok twaalf uur sloeg had hij het kasteel weer verlaten met het levenswater voor zijn zieke vader.
Zeer verheugd ging hij naar huis en kwam opnieuw de dwerg tegen, die zei: ‘U heeft het goed gedaan. Met het zwaard kunt u hele legers verslaan en het brood groeit telkens weer aan.’ Waarop de prins sprak: ‘Goede vriend, ik wil niet zonder mijn broers bij mijn vader aankomen, kunt u mij niet zeggen waar zij zijn?’ ‘Ze zitten ingesloten tussen twee bergen omdat ze zo onbeleefd waren. Ik zal ze voor u bevrijden, maar zij hebben een slecht hart. U bent gewaarschuwd’, antwoordde de dwerg.
De jongste broer was verheugd om zijn broers weer te zien en samen gingen ze op reis naar huis. Onderweg kwamen ze in een land waar oorlog en hongersnood heersten. Zonder te twijfelen gaf hij zijn zwaard en brood aan de plaatselijke koning zodat zij hun problemen op konden lossen. In een tweede en derde land waar ze doorheen reisden, ging het net zo, waardoor de prins onderweg drie koninkrijken had gered.
Daarna ging het gezelschap te schip verder en werden de twee oudste broers jaloers. ‘De jongste heeft het water gevonden en wordt nu vast beloond met de erfenis’, zeiden ze tegen elkaar.’ Om dit te voorkomen beraamden de broers een plan. Ze wachtten tot de jongste sliep stalen het levenswater en deden zeewater in zijn fles.
Bij thuiskomst gaf de jongste het levenswater aan de koning. Nauwelijk had hij het opgedronken of hij werd alleen maar zieker omdat hij bitter zeewater had gedronken. Toen stapten de oudste broers naar voren en zeiden: ‘Hij probeerde met de eer te strijken, maar wij hebben het echte levenswater.’ En amper had de koning een slok gedronken of hij voelde zich weer zo sterk en gezond als in zijn jeugd.
Omdat de oude koning dacht dat zijn jongste zoon hem bedrogen had, gaf hij opdracht aan een jager hem dood te schieten. Gelukkig vond de jager de prins aardig en liet hem in leven. Enige tijd later arriveerden er drie wagens met geld, goud en edelstenen bij de koning als geschenk voor de hulp van de jongste zoon aan de koningen in nood. Dit zette zijn vader aan het denken en hij achtte zijn jongste zoon onschuldig: ‘Ach! Wat heb ik gedaan! Was hij nog maar in leven!’, riep de koning.
‘Dan heb ik het tóch goed gedaan’, zei de jager. ‘Uw zoon leeft nog.’ Dit tot grote vreugde van de koning, die direct overal bekend liet maken dat zijn zoon mocht terugkeren. De prinses liet een gouden pad aanleggen en zei: Hij, die recht over het pad op het kasteel aan komt rijden, is de echte. Hij, die naast de weg rijdt, is een bedrieger.’
Als eerste probeerde de oudste broer het, maar toen hij het gouden pad zag, dacht hij: ‘Dat is zonde van het goud.’ Hij reed dus naast het pad en werd afgewezen. Broer twee deed precies hetzelfde en werd ook afgewezen. Toen het jaar volledig verstreken was, kwam de derde broer tevoorschijn en daar hij steeds aan de prinses dacht, zag hij niet eens dat de weg van goud was. Zijn paard reed er midden op en toen hij bij de poort kwam, ontving de prinses hem met blijdschap: ‘U bent mijn verlosser en heer van het koninkrijk.’
De bruiloft werd met veel pracht en praal gevierd. Nadat het feest voorbij was, vertelde de prinses dat de koning zijn fout inzag en dat hij thuis kon komen. Toen reed hij naar zijn vader en vertelde hij dat zijn broers hem bedrogen hadden en hoe hij niettemin gezwegen had. De koning wilde hen bestraffen, maar zij waren snel overzee gevlucht en zijn daarna nooit meer gezien.
]