Dikkie Eend was een heel wijs jong eendenmannetje. Hij zwom al alleen door de vijver lang voordat zijn broers hun moeder verlieten, en hij ving al zoveel wormen en insecten en dat al zijn jongere eendenbroertjes groen zagen van jaloezie.
Maar op een dag verloor Dikkie Eend bijna het leven door te denken dat hij zo wijs was dat hij alles wist. Hij zwom helemaal rond de vijver tot hij bij het bos kwam. En daar zat meneer Vos, achter een paar struiken, verstopt…..
Dikkie Eend kwam niet dichtbij genoeg bij meneer Vos dat de Vos hem kon vangen, maar meneer Vos kon wel zien dat hij een mooie lekkere dikke eend was en dat deed zijn vossenogen glinsteren van verlangen naar een lekker hapje.
“Ah”, zuchtte de Vos terwijl Dikkie Eend voorbij zwom, “had ik maar een wijs persoon om wat dingen aan te vragen! Ik ben veel te saai en dom om zelf iets te weten.”
Toen Dikkie Eend het woord “wijs” hoorde, was hij er zeker van dat de Vos hem bedoelde. Want was hij niet de wijste eend die er was, zeker voor zijn grootte en leeftijd? Dus stopte hij met zwemmen en keek om zich heen.
Meneer Vos had zich nu heel goed verstopt onder de struiken. Zelfs het puntje van zijn neus was niet te zien en hij liet zijn stem heel zwak klinken, alsof hij een heel klein dier was.
“Wie is dat daar die een wijs persoon zoekt?” vroeg Dikkie Eend.
“Oh, een arm diertje genaamd een Ik-eet-je-op-dier”, antwoordde meneer Vos, zo hard lachend om zijn eigen grap dat hij nauwelijks kon praten. “Ik ben erg dom en weet niet veel en ik heb ook helemaal geen wijze vrienden.”
Dikkie Eend had nog nooit van een Ik-eet-je-op-dier gehoord, maar hij was natuurlijk niet van plan iemand te laten denken dat er iets was dat hij niet wist. Dus zwom hij dichterbij en zei: “Nou, ik ben heel wijs, en als je iets wilt weten, vraag het me dan. Kom naar buiten dan kan ik je zien en dan kunnen we beter met elkaar praten.” Hij probeerde de hele tijd een glimp op te vangen van het nieuwe dier, maar meneer Vos was zelf ook wijs en hij was niet van plan gezien te worden.
“O, mijn beste vriend. Ik zou het vreselijk vinden om mijn ellendige kleine zelf te laten zien aan zo’n groot, mooi wezen als jij”, zei de Vos. “Het is al erg genoeg dat je weet dat ik dom ben, maar als je dichterbij komt, kun je horen wat ik je wil vragen.”
Dikkie Eend was dapper en kwam dichterbij want wat had hij te vrezen van zo’n klein wezen als het Ik-eet-je-op-dier? Dus zwom hij tot aan de rand van de vijver en toen sprong meneer Vos uit de struiken en greep de eend bijna.
Als Dikkie Eend zijn vleugels niet in plaats van zijn voeten had gebruikt, zou hij niet meer zijn ontsnapt aan de Vos…Maar hij was snel naar het midden van de vijver gevlogen en zwom nu voor zijn leven. Tegen de tijd dat meneer Vos in het water was, besloot hij, aangezien de boerderij niet ver weg was, zijn leven niet verder te riskeren en dus vloog hij verder met klapperende vleugels.
Toen Dikkie Eend het boerenerf bereikte, vertelde hij aan alle kippen en de haan over het vreemde dier dat hij had gezien, dat het een Ik-eet-je-op-dier heette, en dat hij, hoewel hij een heel zwakke stem had, bijna net zo groot was als de grote hond Rover.
Natuurlijk dacht iedereen dat Dikkie Eend nog wijzer was geworden dan ooit tevoren toen hij dit vertelde. Maar vanaf nu was hij wel zo voorzichtig en ging niet meer in de buurt van het bos zwemmen. Hoewel hij de kippen en de haan had verteld dat hij een Ik-eet-je-op-dier had gezien, was hij er eigenlijk vrijwel zeker van dat hij meneer Vos had ontmoet….