Een Wolf had te gulzig gegeten en er zat een bot dwars in zijn keel. Hij kon het niet omhoog of omlaag krijgen en hij kon nu werkelijk niets meer eten zo. Dat was natuurlijk een vreselijke gang van zaken voor een hebzuchtige Wolf.
Dus haastte hij zich naar de Kraanvogel. Hij was er zeker van dat zij, met haar lange nek en snavel, gemakkelijk bij het bot zou kunnen komen en het eruit zou kunnen trekken.
“Ik zal je rijkelijk belonen”, zei de Wolf, “als je dat bot voor me eruit haalt.”
De Kraanvogel, zoals je je kunt voorstellen, was erg ongemakkelijk om haar hoofd in de keel van een Wolf te steken. Maar “grijpen” was haar natuur, dus deed ze wat de Wolf haar vroeg.
Toen de Wolf voelde dat het bot eruit was, begon hij snel weg te lopen. “Maar hoe zit het met mijn beloning!” riep de Kraanvogel angstig. “Wat!” snauwde de Wolf, terwijl hij zich omkeerde. “Heb je geen beloning? Is het niet genoeg dat ik je je hoofd uit mijn keel laat halen zonder het er af te bijten?”