De Twaalf Maanden

Er was eens een vrouw die twee meisjes had. Het ene meisje was haar eigen dochter, de andere een stiefkind. Ze hield zielsveel van Holena, haar eigen dochter. Maar ze kon zelfs de aanblik van Marushka, het stiefkind, niet verdragen. Dit kwam omdat Marushka zoveel mooier was dan Holena. Marushka, het lieve kind, wist niet hoe mooi ze was en daarom begreep ze nooit waarom de stiefmoeder zo boos haar wenkbrauwen fronste, elke keer als ze samen met Holena was.

Moeder en dochter lieten Marushka al het huishouden alleen doen. Ze moest koken en wassen en naaien en spinnen, de tuin bijhouden en voor de koe zorgen. Holena daarentegen bracht al haar tijd door met zich uitsloven en rondhangen als een deftige dame. Marushka klaagde nooit. Ze deed alles wat haar werd opgedragen en verdroeg geduldig hun gemopper en geklaag. Ondanks al het harde werk dat ze deed, werd ze met de dag mooier, en ondanks haar luie leven, werd Holena met de dag lelijker.

“Dit gaat nooit goed komen”, dacht de stiefmoeder bij zichzelf. “Binnenkort komen de jongens het hof maken en als ze eenmaal zien hoe mooi Marushka is, besteden ze helemaal geen aandacht meer aan mijn Holena. We kunnen er maar beter alles aan doen om zo snel mogelijk van die Marushka af te komen.”

Dus ze mopperden allebei de hele dag door op Marushka en behandelden haar slecht. Ze lieten haar harder werken, ze sloegen haar, ze gaven haar niet genoeg te eten, ze deden alles wat ze konden bedenken om haar lelijk en gemeen te maken. Maar het was allemaal tevergeefs. Marushka was zo goed en lief dat ze, ondanks hun harde en wrede behandeling, steeds mooier werd. Op een dag in het midden van januari was Holena lui en van plan om niets te doen maar ze moest wel een bos geurige viooltjes hebben om in haar lijfje te doen.

“Marushka”, beval ze scherp. “Ik wil wat viooltjes. Ga naar het bos en haal er wat voor me.”

“Goeie hemel, lieve zus” riep de arme Marushka uit. “Wat denk je nou eigenlijk wel? Wie heeft er ooit gehoord van viooltjes die in januari onder de sneeuw groeien?”

“Hoe lui ben jij”, schreeuwde Holena. “En jij durft met mij in discussie te gaan! Ga nu en als je niet terugkomt met viooltjes, zal dat je dood worden.” En zo schreeuwden Holena en Marushka om de beurt tegen elkaar. De stiefmoeder kwam tussenbeiden en koos de kant van Holena. Ze greep Marushka ruw bij de schouder, duwde haar het huis uit en sloeg de deur dicht.

Het arme kind klom langzaam, bitter huilend, de berghelling op. Overal lag een dik pak sneeuw zonder een spoor van een mens of dier in welke richting dan ook. Marushka zwierf maar door, zwak van de honger en bevend van de kou. “Lieve God in de hemel”, bad ze, “neem me alstublieft mee, weg van al dit lijden.”

Plotseling zag ze voor haar een gloeiend licht. Ze worstelde ernaartoe en ontdekte uiteindelijk dat het afkomstig was van een groot vuur dat brandde op de top van de berg. Rondom het vuur waren twaalf stenen, één ervan was veel groter en hoger dan de rest. Er zaten twaalf mannen op de stenen. Drie van hen waren erg oud en hadden witte haren; drie waren niet zo oud; drie waren van middelbare leeftijd; en drie waren mooie jonge mannen. Ze praatten niet. Ze zaten zwijgend naar het vuur te staren. Het waren de Twaalf Maanden.

Even was Marushka bang en aarzelde. Toen stapte ze naar voren en zei beleefd: “Beste heren, mag ik me warmen aan uw vuur? Ik beef van de kou.”

De Grote Januari knikte met zijn hoofd en Marushka reikte met haar stijve, koude vingers naar de vlammen. “Dit is geen plaats voor jou, mijn kind”, zei Grote Januari. “Waarom ben je hier?”

“Ik ben op zoek naar viooltjes”, antwoordde Marushka.

“Viooltjes? Dit is geen tijd om viooltjes te zoeken met sneeuw op de grond!”

“Dat weet ik, meneer, maar mijn zus, Holena, zegt dat ik viooltjes voor haar uit het bos moet halen anders zal ze me doden en mijn moeder zegt dat ook. Alstublieft, meneer, wilt u me niet vertellen waar ik er een paar kan vinden?”

Grote Januari stond langzaam op en liep naar de jongste Maand. Hij gaf hem een lange staf en zei: “Hier, Maart, jij neemt de hoge stoel.”

Dus nam Maart de hoge stoel en begon met de staf boven het vuur te zwaaien. Het vuur laaide op en onmiddellijk begon de sneeuw overal te smelten. De bomen kregen knoppen, het gras werd weer groen, kleine roze knoppen van madeliefjes verschenen en zie, het was lente! Terwijl Marushka keek, begonnen viooltjes tussen de bladeren tevoorschijn te komen en al snel was het alsof er een grote blauwe sprei van viooltjes op de grond was uitgespreid.

“Nou, Marushka”, riep Maart, “daar zijn je viooltjes! Pluk ze maar snel!”

Marushka was dolgelukkig. Ze bukte zich en verzamelde een grote bos viooltjes. Toen bedankte ze de Twaalf Maanden beleefd, wenste ze hen nog een goede dag en haastte zich weg. Stel je de verbazing van Holena en de stiefmoeder maar eens voor toen ze Marushka door de sneeuw naar huis zagen komen met haar handen vol viooltjes. Ze openden de deur en onmiddellijk en de geur van de bloemen kwam het hele huisje binnen.

“Zeg, waar heb je die viooltjes vandaan?” vroeg Holena grof.

“Hoog uit de bergen”, zei Marushka. “De grond daarboven is ermee bedekt.”

Holena greep de viooltjes en maakte ze vast aan haar middel. Ze bleef ze de hele middag zelf ruiken en ze liet haar moeder eraan ruiken, maar ze zei nooit tegen Marushka: “Lieve zus, wil jij ook even ruiken?”

De volgende dag, toen Holena weer eens werkeloos in de hoek bij de schoorsteen zat, bedacht ze dat ze aardbeien wilde eten. Dus belde ze Marushka en zei:

“Kom eens hier, Marushka, ga naar het bos en haal wat aardbeien voor me.”

“Goeie hemel, lieve zus”, zei Marushka, “waar kan ik in deze tijd van het jaar aardbeien vinden? Wie heeft er ooit gehoord van aardbeien die onder de sneeuw groeien?”

“Hoe lui ben jij wel niet?” schreeuwde Holena. “En jij durft met mij in discussie te gaan! Ga nu en als je niet terugkomt met aardbeien, zal dat je dood worden.

Zo schreeuwden Marushka en Holena om beurten tegen elkaar. Weer kwam de stiefmoeder tussenbeiden en koos de kant van Holena. Ze greep Marushka ruw bij de schouder, duwde haar het huis uit en sloeg de deur dicht. Weer klom het arme kind langzaam, bitter huilend, de berghelling op. Overal lag een dik pak sneeuw zonder een spoor van een mens of dier in welke richting dan ook. Marushka zwierf maar door, zwak van de honger en bevend van de kou. Eindelijk zag ze voor zich de gloed van hetzelfde vuur dat ze de vorige dag had gezien. Met een blij hart haastte ze zich ernaartoe. De Twaalf Maanden zaten om het vuur, net als voorheen, met Grote Januari op de hoge stoel.

Marushka boog beleefd en zei: “Beste heren, mag ik me warmen aan uw vuur? Ik beef van de kou.”

Grote Januari knikte en Marushka reikte met haar stijve, koude vingers naar de vlammen. “Maar Marushka”, zei Grote Januari, “waarom ben je nu alweer hier? Waar ben je deze keer naar op zoek?”

“Ik ben op zoek naar aardbeien”, antwoordde Marushka.

“Aardbeien? Maar Marushka, mijn kind, het is winter en aardbeien groeien niet in de sneeuw.”

Marushka schudde bedroefd haar hoofd. “Dat weet ik, meneer, maar mijn zus, Holena, zegt dat ik voor haar aardbeien uit het bos moet halen anders zal ze me doden en mijn moeder zegt dat ook. Alstublieft meneer, kunt u me niet vertellen waar ik wat aardbeien kan vinden?”

Grote Januari stond langzaam op en liep naar de Maand die tegenover hem zat. Hij gaf hem de lange staf en zei: “Hier, Juni, neem jij de hoge stoel.”

Dus ging Juni op de hoge stoel zitten en begon met de staf boven het vuur te zwaaien. De vlammen laaiden hoog op en met de hitte smolt de sneeuw overal in een oogwenk weg. De aarde werd groen, de bomen bedekten zich met bladeren, de vogels begonnen te zingen, bloemen bloeiden en zie, het was zomer! Weldra bedekten kleine witte bloesems de grond onder de beuken. Al snel veranderden deze in fruit, eerst groen, toen roze, dan rood, en met een zucht van verrukking zag Marushka dat het rijpe aardbeien waren.

“Nou, Marushka”, riep Juni, “daar zijn je aardbeien! Pluk ze maar snel!”

Marushka plukte een schort vol aardbeien. Daarna bedankte ze de Maanden beleefd, nam afscheid en haastte zich naar huis. Stel je opnieuw hoe verrast Holena en de stiefmoeder waren toen ze Marushka door de sneeuw zagen komen met een schort vol aardbeien! Ze openden de deur en onmiddellijk vulde de geur van de aardbeiden het hele huis.

“Zeg, waar heb je ze vandaan?”, vroeg Holena grof.

“Hoog uit de bergen”, antwoordde Marushka, “ze groeien onder de beuken.”

Holena nam de aardbeien en slokte de ene aardbei na de andere op. Toen at de stiefmoeder alles wat ze wilde. Maar het kwam nooit bij hen op om te zeggen: “Hier, Marushka, neemt jij er ook maar één.”

De volgende dag, toen Holena, zoals gewoonlijk, in de hoek bij de schoorsteen zat, kreeg ze het idee dat ze rode appels moest hebben. Dus belde ze Marushka en zei: “Kom eens hier, Marushka, ga naar het bos en haal wat rode appels voor me.”

“Goeie hemel, lieve zus”, hijgde Marushka, “waar kan ik in de winter rode appels vinden?” Marushka reikte omhoog en deed alsof ze een appel plukte.

“Hoe lui ben jij wel niet?”, schreeuwde Holena. Ga nu en als je terugkomt zonder rode appels, zal dat je dood worden.” Voor de derde keer kwam de stiefmoeder tussenbeiden en koos de kant van Holena. Ze greep Marushka ruw bij de schouder, duwde haar het huis uit en sloeg de deur dicht. Dus ging het arme kind weer naar het bos. Overal lag een dik pak sneeuw zonder een spoor van mens of dier in welke richting dan ook. Deze keer haastte Marushka zich rechtstreeks naar de bergtop. Ze vond de Twaalf Maanden nog steeds bij hun vuur zittend, met Grote Januari nog op de hoge steen.

Marushka boog beleefd en zei: “Beste heren, mag ik me warmen aan uw vuur? Ik beef van de kou.”

Grote Januari knikte en Marushka reikte met haar stijve, koude vingers naar de vlammen.

“Waarom ben je hier nu alweer, Marushka?”, vroeg Grote januari. “Wat zoek je nu?”

“Rode appels”, antwoordde Marushka. “Mijn zus, Holena, zegt dat ik haar wat rode appels uit het bos moet brengen of anders zal ze me doden en mijn moeder zegt dat ook. Alstublieft, meneer, kunt u mij vertellen waar ik er een paar kan vinden?”

Grote Januari stond langzaam op en liep naar één van de oudere Maanden. Hij gaf hem de lange staf en zei: “Hier, September, neem jij de hoge stoel.”

Dus September nam de hoge stoel en begon met de staf boven het vuur te zwaaien. Het vuur brandde en gloeide. Op slag was de sneeuw verdwenen. De velden eromheen zagen er bruin en geel en droog uit. Van de bomen vielen de bladeren één voor één naar beneden en een koele bries verspreidde zich over de stoppels. Er waren niet veel bloemen meer, alleen nog wilde asters op de hellingen, en weidesaffraan in de valleien, en onder de beuken, wat varens en klimop. Weldra zag Marushka een appelboom die zwaar beladen was met rijp fruit.

“Daar, Marushka”, riep September, “daar zijn je appels. Verzamel ze maar snel.”

Marushka stak haar hand uit en plukte twee appels. Toen koos ze nog een andere.

“Dat is genoeg, Marushka!” riep September. “Kies er niet meer!”

Marushka gehoorzaamde meteen. Daarna bedankte ze de Twaalf Maanden beleefd, nam afscheid en haastte zich naar huis. Holena en haar stiefmoeder waren meer dan ooit verrast Marushka door de sneeuw te zien komen met rode appels in haar handen. Ze lieten haar binnen en pakten de appels van haar af.

“Waar heb jij ze vandaan gehaald?” vroeg Holena.

“Hoog uit de bergen'”, antwoordde Marushka. “Er groeien er daar genoeg.”

“Er zijn er genoeg? En je hebt er maar twee meegebracht!”, riep Holena boos. “Of heb je er soms meer geplukt en ze op weg naar huis zelf opgegeten?”

“Nee, nee, lieve zus”, zei Marushka. “Ik heb geen appels gegeten, echt niet. Ze lieten me er niet meer dan twee kiezen. Ze riepen me toe er niet meer te plukken.”

“Ik wilde dat de bliksem je had gedood!”, krijste Holena. Na een tijdje hield de hebzuchtige Holena op met haar uitbrander om één van de appels te eten. Het smaakte zo heerlijk dat ze verklaarde dat ze in haar hele leven nog nooit zoiets lekkers had geproefd. Haar moeder zei hetzelfde. Toen ze beide appels op hadden, begonnen ze naar meer te verlangen.

“Moeder”, zei Holena, “haal mijn bontmantel. Ik ga zelf de berg op. Het heeft geen zin die luie zus nog een keer te sturen, want op weg naar huis zou ze alleen maar weer alle appels opeten. Als ik die boom vind, pluk ik alle appels en kan niemand mij nog tegenhouden.”

De moeder smeekte Holena om bij zulk weer niet naar buiten te gaan, maar Holena was koppig en zou gaan. Ze gooide haar bontmantel over haar schouders, deed een sjaal om haar hoofd en toen ging ze de berghelling op. Er lag overal een dik pak sneeuw zonder een spoor van een mens of dier in welke richting dan ook. Holena dwaalde en dwaalde door de sneeuw, vastbesloten om die prachtige appels te vinden. Eindelijk zag ze een licht in de verte en toen ze het bereikte, ontdekte ze dat het het grote vuur was waaromheen de Twaalf Maanden zaten. Eerst was ze bang, maar al snel werd ze brutaal en baande ze zich een weg door de kring van mannen en zonder ook maar om toestemming te vragen stak ze haar handen uit naar het vuur. Ze had niet eens de beleefdheid om “goedendag” te zeggen.

Grote januari fronste zijn wenkbrauwen. “Wie ben jij?” vroeg hij met een zware stem. “En wat wil jij?”

Holena keek hem brutaal aan. “Jij oude dwaas, wat gaat het jou aan wie ik ben of wat ik wil!”

Ze schudde nonchalant met haar hoofd en liep het bos in. De frons, op het voorhoofd van Grote Januari, werd dieper. Langzaam stond hij op en zwaaide met de staf boven zijn hoofd. Het vuur doofde. Toen werd de lucht donker, een ijzige wind blies over de berg, en de sneeuw begon met zulke dikke vlokken te vallen dat het leek alsof iemand, hoog in de lucht, een enorm verenbed aan het legen was. Holena kon geen stap voor zich uit zien. Ze worstelde maar door. Nu eens liep ze tegen een boom, dan weer viel ze in een sneeuwbank. Ondanks haar warme mantel begonnen haar ledematen te verzwakken en gevoelloos te worden van de kou. De sneeuw bleef vallen en de ijzige wind bleef waaien.

Begon Holena eindelijk spijt te krijgen dat ze zo slecht en wreed was geweest tegen Marushka? Nee, ze had nog steeds geen spijt. In plaats daarvan, hoe kouder ze werd, hoe bitterder ze over Marushka dacht, en hoe bitterder ze zelfs over de goede God Zelf dacht. Ondertussen wachtte en wachtte haar moeder thuis op haar. Ze bleef zo lang als ze kon bij het raam staan, deed toen de deur open en probeerde door de storm naar buiten te kijken. Ze wachtte en wachtte, maar Holena kwam niet.

“Oh lieve hemel, waarom blijft ze zolang weg?” dacht ze bij zichzelf. “Houdt ze zo van die appels dat ze ze niet kan laten liggen, of wat is er aan de hand? Ik denk dat ik zelf naar buiten moet om haar te zoeken.”

Dus de stiefmoeder sloeg haar bontmantel om haar schouders, gooide een sjaal over haar hoofd en ging op weg. Ze riep: “Holena! Holena!” maar niemand antwoordde. Ze worstelde steeds verder de berghelling op. Er lag een dik pak sneeuw zonder spoor van een mens of dier in welke richting dan ook. “Holena! Holena!” Maar er kwam nog steeds geen antwoord. De sneeuw viel snel. De ijzige wind kreunde verder.

Thuis maakte Marushka het eten klaar en zorgde voor de koe. Maar noch Holena noch de stiefmoeder kwamen terug. “Wat kunnen ze al die tijd toch aan het doen zijn?” dacht Marushka. Ze at haar avondeten alleen en ging toen aan het werk in het spinhok. De spoel was vol en het daglicht vervaagde en er was nog steeds geen teken van Holena en haar moeder. “Lieve God, wat kan er gebeurd zijn?” huilde Marushka angstig. Ze tuurde uit het raam om te zien of ze eraan kwamen.

Eindelijk had de storm zich uitgeleefd. De wind was gaan liggen. De velden glommen wit in de sneeuw en hoog aan de hemel fonkelden de ijzige sterren helder. Maar er was geen levend wezen te bekennen. Marushka knielde neer en ging bidden voor haar zus en moeder. De volgende ochtend maakte ze het ontbijt voor hen klaar. “Ze zullen het wel erg koud hebben en ze zullen wel veel honger hebben”, zei ze tegen zichzelf. Ze wachtte op hen, maar ze kwamen niet. Ze kookte voor hen, maar ze kwamen nog steeds niet. In feite zijn ze nooit meer teruggekomen, want ze zijn allebei, door de kou, doodgevroren op de berg.

Dus onze goede kleine Marushka erfde het huisje en de tuin en de koe. Na een tijdje trouwde ze met een boer. Hij was een goede echtgenoot voor haar en ze leefden nog heel lang en gelukkig, samen in het huisje.


Downloads