De Tranen Van Prinses Prunella

Er leefde eens een heel mooi prinsesje. Haar naam was prinses Prunella. Het prinsesje had geen broers of zusjes. Sterker nog, het prinsesje had helemaal niemand om mee te spelen. Uit verveling werd ze erg vervelend tegen iedereen. De koning en koningin deden er van alles aan om het leven van hun prinsesje zo aangenaam mogelijk te maken. Maar niets maakte de prinses gelukkig. Op een dag bedacht de koningin dat er een speelkameraadje voor de prinses moest komen. Ze maakte het bekend in het land en er kwamen honderden prinsjes en prinsesjes op af.

“Zoek er maar eentje uit”, zei de koningin. De prinses keek om haar heen, maar zag honderden dezelfde gezichten. “Ze zijn allemaal hetzelfde!”, riep ze uit. Tot ze een jongen bij de deuropening zag staan. “Hij is het!”, riep de prinses, “hij wordt mijn speelkameraad.” Maar de jongen trok zich verbijsterd terug en schudde zijn hoofd. Prinses Prunella stampte boos met haar voet. “Hoe durf je mijn aanbod af te slaan?”, riep ze. Hierop keerde de vreemde jongen zich om en haastte zich de kamer uit.

“Wie is hij?”, vroeg de prinses. “Het is dove Robert, de zoon van onze hofmuzikant”, antwoordden de bedienden.

“Dat betekent dat hij niets kan horen”, zei de koning. “Bovendien is hij geen prins. Zou je niet beter iemand anders kiezen?” Maar de prinses zei: “Ze zijn allemaal hetzelfde, maar de zoon van de hofmuzikant heeft een prachtige blik op zijn gezicht. Ik wil hem als speelkameraad.”

De koning en koningin dachten dat ze er over een aantal dagen wel anders over zou denken. Maar de prinses haalde haar paard en verliet het kasteel op zoek naar dove Robert waarvan ze wist dat hij in het bos woonde. Eenmaal aangekomen bij het muzikanten-huisje, keek Robert verbaasd naar haar op, vanuit de prachtige bloementuin. De prinses sprong van haar paard en liep naar de jongen en pakte zijn hand. “Hallo”, zei ze zacht. “Ben jij ongelukkig?”

“Ik was alleen ongelukkig, omdat ik niet kon horen wat je vanochtend tegen me zei”, legde hij uit.

“Oh!”, riep de prinses. “Je kunt me nu horen!”

“Ach, ja”, zei dove Robert. “Ik kan je nu horen, omdat je zo vriendelijk spreekt. Alleen als mensen boos zijn en grof praten, kan ik ze niet horen.”

“Ben je altijd doof geweest?”, vroeg de prinses verwonderd.

“Bij mijn geboorte heeft mijn vader elfen uitgenodigd. Hij mocht een geschenk voor mij kiezen. Toen koos hij ervoor dat ik doof moest zijn voor elk geluid dat niet mooi was.”

“Dus daarom heb je zo’n prachtige blik op je gezicht”, zei de prinses. “Kom met me mee naar het kasteel!” Maar de jongen zei: “Ik kan niet met je meegaan. Het is in het kasteel zo afschuwelijk stil. Ik hou van de geluiden in het bos. Hoor je ze niet?” En de prinses schudde nee, en wist de jongen toch over te halen met haar mee naar het kasteel te gaan.

Toen de koning en koningin zagen hoe gelukkig hun dochter nu was, zeiden ze niets meer over het feit dat de jongen geen prins was. Ze losten het probleem op door hem de status van markies te geven. Nu zou je denken dat de zoon van een hofmuzikant – die plotseling tot markies en speelkameraad van een prinses werd gemaakt – de gelukkigste jongen ter wereld zou zijn. En toch, hoewel hij elke dag meer van de prinses ging houden, was Robert de droevigste persoon in het hele hof. Hij werd stiller en stiller en naarmate de dagen voorbij gingen, merkte uiteindelijk ook de prinses op dat hij veranderd was.

“De prachtige blik is van je gezicht verdwenen”, zei ze. “Ben je niet gelukkig hier?” Toen zei de jongen: “Ik ben ongelukkig omdat ik de geluiden van de stad niet kan horen. Ik zou willen dat je met me mee in het bos ging wonen.”

“Maar in het bos kan ik geen geluiden horen”, zei de prinses.

“Dat komt alleen maar omdat je alle verkeerde dingen hoort”, zei de jongen. “Als je ooit de geluiden van het bos zou kunnen horen, zou je niet meer terug willen naar de stad.”

De prinses werd boos, maar hield zich in. Ze wist dat hij haar toch niet zou kunnen horen als ze nu haar woede zou uiten. Dus zei ze met zachte stem: “Je hebt het mis. Als je echt een lieve jongen was, zou je het begrijpen.” En daarmee draaide ze zich om en verliet hem. De jongen dacht na over wat ze had gezegd en vond dat ze gelijk had dat hij helemaal geen lieve jongen was. Die middag prikte de prinses in haar vinger en ze begon te huilen. De jongen staarde haar aan. “Wat ben je aan het doen, Prunella?”, vroeg hij haar ernstig.

“Nou, ik huil natuurlijk. Dat zou jij ook doen als je jezelf net zo erg in je vinger geprikt had.”

“Huilen? Wat is dat?”, vroeg de jongen. “En waarom zou je zoiets nutteloos doen? Het zou toch beter zijn om een pleister te halen.”

 “Het is geen pleister wat ik wil”, antwoordde de prinses bedroefd. “Als mensen huilen, willen ze natuurlijk getroost worden.”

“Maar als ik je niet kan horen huilen, hoe moet ik je dan troosten?” vroeg de jongen.

“Dat is het gewoon!” snikte de prinses. “Je zou me moeten kunnen horen huilen! Dan zou je een echte lieve jongen zijn!” Toen begon ze verschrikkelijk te huilen en hield haar gezicht achter haar handen verborgen. Toen ze eindelijk haar handen voor haar ogen weghaalde, was haar speelkameraad verdwenen. Robert haastte zich naar huis. Zijn vader zuchtte een beetje toen hij zijn zoon bij de poort zag binnenkomen, want ook hij zag meteen dat de prachtige blik van het gezicht van de jongen was verdwenen.

“Wat is er aan de hand?”, vroeg hij bezorgd.

“Vader, waarom heb je de feeën laten komen bij mijn geboorte?”

“Dat is gemakkelijk te beantwoorden”, zei de hofmuzikant. “Ik had voor jou de wens dat je je hele leven lang alleen maar mooie geluiden zou horen.”

“Maar welke geluiden zijn dat precies?”, vroeg zijn zoon. De hofmuzikant glimlachte. “Kun je mijn muziek niet horen?” vroeg hij.

“Jazeker,” zei Robert. “Maar wat nog meer?”

“Nou”, zei de muzikant, “kun je de geluiden van het bos niet horen?”

 “Vroeger kon ik dat”, zei Robert bedroefd. “Maar nu is het bos stil geworden. En ik kan de prinses niet horen huilen.””

“Wat een onzin!” riep de hofmuzikant. “Tranen maken een zeer onaangenaam geluid. En je zou enorm teleurgesteld zijn als je de prinses zou horen huilen.”

“Je begrijpt het niet”, riep Robert, “jij bent ook niet aardig! De tranen van mijn prinses maken het zoetste geluid ter wereld en ik zal niet rusten voordat ik heb geleerd hoe ik het moet horen!” Toen draaide hij zich om terug het bos in te gaan waar hij doelloos ronddwaalde. En daar zou de jongen nog ronddwalen, als hij niet plotseling een feeënjongen was tegengekomen.

“Hallo”, zei de feeënjongen, “wat is er met jou aan de hand?”

“Ik ben erg ongelukkig, want ik ben geen echte lieve jongen”, antwoordde Robert. “En dat zou jij moeten weten, want het komt allemaal doordat de feeën bij mijn geboorte op bezoek kwamen.”

“Dat is helemaal niet waar!”, riep de feeënjongen verontwaardigd. “Het komt door je vader die het beter wist dan wij. Als de feeën je bij je geboorte niet hadden bezocht, zou je niet eens een echte lieve jongen willen zijn.”

“Het kan allemaal zo zijn”, klaagde de jongen, “maar je hebt vast geen idee hoe onaangenaam het is om een jongen te zijn, zonder een echte lieve jongen te zijn.”

“Waarom ga je dan niet leren een echte lieve jongen te zijn?”, vroeg de feeënjongen.

“Hoe leer ik dat dan?”, vroeg Robert.

“Jij belachelijke jongen!”, riep de feeënjongen. “Wel, de eerste persoon die jij ontmoet, zal je dat kunnen vertellen!”

Dus liep de jongen verder door het bos in de hoop iemand tegen te komen die het hem kon vertellen. Hij deed er drie dagen over tot hij in de ochtend van de vierde dag de rand van het bos bereikte. Daar zag hij een oude vrouw zitten. “Hoera!” riep Robert. “Weet je dat jij de eerste persoon bent die ik ontmoet heb, en dat jij me gaat vertellen hoe ik een echte lieve jongen kan worden?”

“Ik zal het je meteen vertellen”, zei de oude vrouw glimlachend. “Dit is wat je dan moet doen: iets dappers en iets aardigs en iets dwaas en iets wijs. Als je daarna nog geen echte lieve jongen bent, is het je eigen schuld!” Toen liep ze om een bramenstruik heen en verdween. Dus liep Robert verder op zoek naar een dappere daad. Dit duurde niet lang, want dezelfde dag nog passeerde hij een kasteel waar een reus een prinses gevangen hield. Robert riep de reus en daarop kwam de reus onmiddellijk naar buiten. De reus dacht dat hij de jongen gemakkelijk kon doden, maar het tegenovergestelde gebeurde. Robert versloeg de reus en bevrijdde de prinses, die meteen riep: “Dat is de dapperste daad die ik ooit iemand heb zien doen!”

Daarna zwierf de jongen een groot aantal dagen rond zonder dat hij een wijze of dwaze daad kon vinden om te doen. Er ging twee jaar voorbij en nog had hij niet geleerd hoe hij een echte lieve jongen moest zijn. Op een dag, toen hij over een landweg liep, kwam hij een meisje met een kudde koeien tegen.

“Waarom kijk je zo verdrietig?”, vroeg ze.

“Omdat ik mijn prinses twee jaar geleden huilend heb achtergelaten, en sindsdien ben ik bij haar weg geweest”, antwoordde de jongen. Het meisje barstte in lachen uit. “Nou”, riep ze uit, “dat was dwaas om te doen!”

“Dwaas?” riep Robert. “Zei je dwaas?”

“Kan er iets dwazer zijn dan weg te blijven van iemand met wie je samen wilt zijn?”, lachte het meisje.

“Dan ga ik meteen naar haar terug”, zei de jongen.

“En dat zou het verstandigste zijn wat je zou kunnen doen”, antwoordde het meisje en ze verdween meteen, met koeien en al, wat alleen maar kan betekenen dat ze al die tijd een feeënmeisje moest zijn geweest.

“Oké”, zei Robert, “hierbij zijn mijn wijze en mijn dwaze daden verricht, dus nu ben ik een echte lieve jongen!”

Toen ging hij zo snel als hij kon terug naar het kasteel en hoewel het hem twee jaar had gekost om van huis weg te komen, stond hij binnen twee uur voor de deur van de kinderkamer van de prinses. Het is maar goed dat er elfen zijn, want anders was het wel heel toevallig geweest dat op dat moment prinses Prunella zich weer in haar vinger had geprikt. Hoe dan ook, dat was wat er was gebeurd. Toen de jonge Robert voor haar deur stond te luisteren, hoorde hij het zachtste en liefste geluid wat hij ooit in zijn leven had gehoord.

“Hoera”, riep hij uit. “Eindelijk kan ik de prinses horen huilen.” Hij trok de deur open en rende de kamer binnen waar hij voor de prinses neer knielde om haar te troosten.

“Kijk naar mijn vinger”, huilde de prinses en ze liet hem haar hand zien. Het was onmogelijk te zien in welke vinger ze had geprikt, maar toen Robert ze allemaal kuste, werd het duidelijk dat hij de juiste had genezen. De prinses hield namelijk meteen op met huilen. Toen keek ze haar oude speelkameraadje aan en lachte van blijdschap. “De prachtige blik is teruggekomen in je gezicht”, zei ze, “maar nu nog zoveel mooier dan voorheen!”

“Lieve speelkameraad”, zei Robert zachtjes. “Ik kan de bosgeluiden ook weer horen. Maar je had gelijk: de geluiden van de stad zijn veel charmanter.”

“Oh nee”, zei de prinses. “Dat is niet zo, want de geluiden van het bos zijn veel mooier.”

En dit is iets waar ze het nooit eens over konden worden, maar het stond hun geluk op geen enkele manier in de weg.


Downloads