De prinses op de glazen heuvel

Er was eens een boer met drie zonen. De boer bezat een weiland dat op een berghelling lag. In het midden van het weiland stond een schuur, waarin de boer zijn hooi opsloeg. Maar de boer kwam er al twee jaar niet meer. Dat kwam omdat zijn grasweide ieder jaar op Sint-Jansavond op mysterieuze wijze werd kaalgevreten. Geen idee hoe dat kwam. Het gras was er gewoon opeens niet meer.

Op de dag voor Sint-Jansdag vond de boer dat zijn drie zonen dit wonderlijke gebeuren maar eens moesten oplossen. Eén van zijn drie kinderen zou deze nacht voor het Sint-Jansfeest in de schuur moeten slapen om erachter te komen, wat er nu precies met het gras op deze avond steeds gebeurde. De oudste bood zichzelf aan. Hij was vastberaden uit te vinden wie het gras van hen opvrat. Geen mens, geen dier en zelfs de duivel zou hij het verbieden om ook maar één grassprietje te stelen.

Dus vertrok de oudste zoon die avond naar de schuur en richtte zijn slaapplaats in. Tot hij opeens werd opgeschrikt door een oorverdovend lawaai en het leek alsof de aarde begon te schudden. En toen had de oudste zoon nog maar weinig praatjes en nam hij vliegensvlug de benen. Ook dit jaar was het gras spoorloos verdwenen en bleef de hooischuur leeg.

Het jaar daarop wilde de tweede zoon zijn vader graag laten zien dat hij geen lafaard was. De avond voor Sint-Jansdag nestelde hij zich in de schuur en wachtte wat komen zou. En er kwam heel wat en het maakte heel veel lawaai en de aarde beefde nog meer als het dat jaar ervoor had gedaan. De tweede zoon ging er als een haas vandoor en ook dit jaar bleef de hooischuur leeg.

Het jaar erna was het de beurt van de derde en de jongste zoon. Zijn naam was Boots, maar hij werd door zijn broers minachtend Assepasser genoemd. Toen hij zich klaarmaakte om te vertrekken, lachten zijn broers hem uit. Maar Assepasser trok zich er niets van aan.

Dus ging de avond voor Sint-Jansdag ook Assepasser naar de schuur en maakte zijn bed in orde. Niet lang daarna hoorde hij een angstaanjagend lawaai en begon de aarde te schudden. Maar Assepasser haalde zijn schouders op en zei: “Oh, als dat alles is, dan valt het wel mee.” Hierna werd het even stil, maar kort daarna herhaalde het lawaai en de grond schudde zo hevig, dat de jongen van alles om de oren vloog.

“Oh, als het niet erger wordt, dan valt het wel mee,” zei Assepasser nu. Eventjes werd het weer stil, maar nu voor de derde keer was het lawaai en het schudden zo enorm, dat het leek alsof een aardbeving de schuur uit elkaar zou doen barsten. Toen werd het weer stil en Assepasser bereidde zich voor op nog meer ellende. Maar het bleef stil tot de jongen een vreemd geluid opmerkte. Het leek of er buiten de schuur een paard stond te grazen. En dat was ook zo. Maar het was zo groot en gespierd zoals hij nog nooit een paard had gezien, en het was opgetuigd met een wapenuitrusting van koper.

“Ha, jij bent dus de dief van ons gras,” riep de jongen opgewonden. Hij pakte zijn tondeldoos. Dat is een doosje waar je vroeger vuur mee kon maken. Een soort aansteker dus.

De vonk uit de tondeldoos gaf hem de macht over dieren. Toen Assepasser er een vonk mee sloeg over het paard, kon hij met het dier doen wat hij wilde en hij bracht het naar een plek die hij alleen kende en bond het dier hier vast.

Daarna ging de jongen naar huis waar hij door zijn broers werd uitgelachen. “Zo lang ben jij niet in de schuur gebleven, of ben je er helemaal niet geweest?”

“Oh ja hoor, ik ben er geweest en ik begrijp niet waar jullie nu zo bang voor waren,” zei Assepasser.

Toen de broers de ochtend erop gingen kijken, zagen ze dat het gras er nog lag, precies zoveel als alle dagen ervoor.

De volgende avond ging Assepasser weer het weiland bewaken. En weer gebeurde er precies hetzelfde. Dit keer stond er een groter paard, gezadeld en opgetuigd, en dit keer met een zilveren wapenuitrusting. De jongen nam het paard ook weer mee naar zijn geheime plek om hem daar vast te binden.

De broers gingen de volgende dag weer naar het weiland om daar te zien dat het gras precies nog even hoog was als de dag ervoor.

De derde avond ging Assepasser weer naar de schuur. Weer trotseerde de jongen drie aardbevingen, waarvan eentje zo heftig dat hij door de hooischuur vloog. Maar Assepasser krabbelde gauw weer overeind en zag opnieuw een paard. Deze was nog groter en nog gespierder dan de vorige paarden, en zijn uitrusting was dit keer van goud. Ook dit paard kon Assepasser dankzij zijn tondeldoos met gemak weer naar zijn geheime plek brengen.

Toen de broers de volgende dag het weiland weer gingen checken, waren ze stomverbaasd dat het gras er nog was, even groen, even hoog en even mals.

In het land regeerde een koning, die een dochter had. De koning vond dat het tijd werd dat ze zou trouwen en zette haar met drie appels in haar schoot bovenop een torenhoge heuvel van glas met hellingen zo glad als ijs. De man die haar zou kunnen bereiken, zou de appels krijgen en een huwelijk met de prinses en de helft van het koninkrijk. Dit nieuws verspreidde zich snel en er kwamen ridders en prinsen uit alle landen om een poging te wagen. De prinses was namelijk ook nog eens beeldschoon.

Op de dag van de wedstrijd hadden zich aan de voet van de glazen heuvel enorm veel mensen verzameld. Tussen de ridders en prinsen hadden zich ook de twee broers van Assepasser gevoegd, maar hun jongste broer hadden ze niet meegenomen. Ze zeiden dat ze zich voor hem schaamden omdat hij altijd onder de as zat en dat ze hem daarom ook Assepasser noemden.

“Dan ga ik toch in mijn eentje,” had Assepasser gedacht.

Toen de twee broers bij de glazen heuvel kwamen, was de wedstrijd al begonnen. Vele ridders en prinsen deden verwoedde pogingen om de heuvel op te rijden, maar niemand slaagde erin. De koning wilde net bekendmaken dat de wedstrijd de volgende dag zou worden voortgezet tot er een ridder verscheen op het mooiste paard dat men in dat land ooit had gezien. Het paard had een complete uitrusting van koper. De ridder draafde tegen de helling op alsof het helemaal vanzelf ging. Maar toen hij een derde deel van de heuvel had beklommen, draaide hij zich om en reed weer naar beneden. De prinses dacht dat ze nog nooit zo’n knappe ridder had gezien en ze hoopte dan ook vurig dat hij de top zou halen. Toen hij zich echter omdraaide, gooide ze een appel naar hem toe. Deze kwam terecht in een van zijn laarzen. De ridder reed zonder om te kijken weg en niemand wist waar hij was gebleven.

Die avond vertelden de broers wat zij die dag hadden gezien. “Er verscheen een knappe ridder op een prachtig paard. Hij had makkelijk de top kunnen halen,” zeiden ze, “maar kennelijk had hij er geen zin in.”

“Oh, wat had ik dat graag willen zien,” zei Assepasser.

De volgende dag gingen de twee broers weer naar de heuvel. “Neem mij alsjeblieft mee,” smeekte Assepasser, maar ze zeiden dat ze hem te vies vonden.

“Dan ga ik wel in mijn eentje,” dacht Assepasser.

De prinsen en ridders probeerden die dag opnieuw de glazen heuvel op te komen, maar weer lukte het hen niet. Juist toen de koning de wedstrijd wilde sluiten, verscheen er een ridder op een paard, nog mooier dan het paard van de koperen ridder. Dit paard was uitgerust in zilver. Hij reed de glazen heuvel op alsof het vanzelf ging, maar toen hij op twee derde deel van de heuvel was gekomen, keerde hij om en reed hij met zijn paard naar beneden. De prinses wierp ook deze ridder een appel toe. Weer verdween deze in één van de laarzen van de vreemdeling en kort daarna was hij uit het oog van iedereen verdwenen.

’s Avonds vertelden de broers aan tafel het bijzondere verhaal van de ridder op het zilveren paard.

“Oh, wat had ik dat graag willen zien,” zei Assepasser.

De derde dag verliep precies als de eerste en de tweede. Aan het einde van de middag verscheen nu een ridder op een paard met een gouden uitrusting. Dit keer klom de ridder met het paard in één keer de heuvel op en het gebeurde zo snel dat de prinses niet eens tijd had om te hopen dat hij de top zou halen. De ridder nam de laatste gouden appel uit de schoot van de prinses en reed zonder een woord te zeggen weer naar beneden en verdween net zo vlot als hij gekomen was.

De twee broers vertelden het diezelfde avond aan tafel. “Wat een geweldige kerel, die ridder,” zeiden ze, “ridders als deze zijn erg zeldzaam.”

“Oh, wat had ik dat graag willen zien,” zei Assepasser.

De volgende dag vroeg de koning alle ridders en prinsen bij hem te komen. Hij wilde graag weten wie de laatst gouden appel had. Omdat niemand zich bij de koning melde, gaf de koning een bevel. Iedere man uit het koninkrijk moest naar het paleis komen en laten zien of hij één van de gouden appels had. De een na de ander kwam, maar niemand kon de koning een gouden appel laten zien. Na lange tijd verschenen ook de broers van Assepasser voor de troon. Zij waren de laatste twee mannen en omdat niemand de gouden appels kon laten zien, vroeg de koning of hij misschien iemand in het land was vergeten. De broers zeiden: “We hebben nog een jongere broer, maar het is onmogelijk dat hij een gouden appel heeft. Hij is al die dagen thuisgebleven.”

“Dat doet er niet toe,” zei de koning, “laat hem ook maar komen.”

Toen Assepasser bij de koning kwam, liet hij hem de gouden appels zien. En op dat moment wierp hij zijn smerige lompen af en voor de koning stond een knappe jongeman, gehuld in een prachtige, gouden wapenuitrusting.

“Jij zult trouwen met mijn dochter en je krijgt de helft van mijn koninkrijk,” zei de koning.

Snel daarna was er de bruiloft en Assepasser trouwde met de prinses en iedereen was vrolijk. Want al was het onmogelijk voor de prinsen en ridders om de glazen heuvel te beklimmen, feestvieren konden ze allemaal als de beste!


Downloads