De luis en de vlo

Een luis en een vlo woonden samen en brouwden bier in een eierschaal. Toen viel het luisje erin en verbrandde zich. Hierop begon de kleine vlo luid te schreeuwen. Toen zei het kamerdeurtje: “Vlooitje, waarom schreeuw je zo?” – “Omdat de luis zich heeft verbrand.”

Toen begon het deurtje te kraken. Hierop zei een kleine bezem in de hoek: “Waarom kraak je, kleine deur?” – “Heb ik geen reden om te kraken? De kleine luis heeft zich verbrand, kleine vlo huilt.”

Dus begon de kleine bezem verwoed te vegen. Toen kwam er een karretje voorbij en zei: “Waarom veeg je, kleine bezem?” – “Heb ik geen reden om te vegen?”

“De kleine luis heeft zich verbrand,
De kleine vlo huilt,
Het deurtje kraakt.”

Dus zei het karretje: “Dan ga ik rijden”, en begon wild te rijden. Toen zei de ashoop waar hij langs reed: “Waarom rijd je zo, karretje?” – “Heb ik geen reden om te rijden?”

“De kleine luis heeft zich verbrand,
De kleine vlo huilt,
De kleine deur kraakt,
De kleine bezem veegt.”

De ashoop zei: “Dan zal ik woedend branden”, en begon in heldere vlammen te branden. Een kleine boom stond bij de ashoop en zei: “Ashoop, waarom sta je in brand?” – “Heb ik geen reden om te branden?”

“De kleine luis heeft zich verbrand,
De kleine vlo huilt,
De kleine deur kraakt,
De kleine bezem veegt,
Het karretje rijdt.”

Het boompje zei: “Dan zal ik mezelf schudden,” en begon zichzelf zo te schudden dat al haar bladeren eraf vielen; een meisje dat met haar waterkruik aankwam, zag dat en zei: “Boompje, waarom tril je zo?” – “Heb ik geen reden om mezelf te schudden?”

“De kleine luis heeft zich verbrand,
De kleine vlo huilt,
De kleine deur kraakt,
De kleine bezem veegt,
Het karretje rijdt,
De kleine ashoop brandt.”

Hierop zei het meisje: “Dan breek ik mijn kleine waterkruik”, en ze brak haar kleine waterkruik. Toen zei de kleine bron waaruit het water stroomde: “Meisje, waarom breek je je waterkruik?” – “Heb ik geen reden om mijn waterkruik te breken?”

“De kleine luis heeft zich verbrand,
De kleine vlo huilt,
De kleine deur kraakt,
De kleine bezem veegt,
Het karretje rijdt,
De kleine ashoop brandt,
De kleine boom schudt zichzelf.”

“Oh!” zei de bron, “dan begin ik te stromen”, en ze begon hevig te stromen. En in het water was alles verdronken, het meisje, het boompje, het ashoopje, het karretje, de bezem, het deurtje, het vlotje, het luisje, alles bij elkaar.


Downloads