Er was eens een tijd dat mannen graag hele sierlijke kleding droegen: kleding met enorme plooikragen, vestjes met gouden stiksels, gemaakt uit zijde… niets was te gek. In deze tijd leefde er een kleermaker in Engeland in de stad Gloucester.
Van ’s ochtends tot ’s avonds kon je hem vinden in kleermakerszit in de etalage van een klein winkeltje aan de Westgate Straat.
Overdag naaide en knipte hij coupons van verschillende exclusieve stoffen. Deze stoffen droegen niet alleen vreemde namen als pompadour, brokaat of taft, ze waren ook nog eens heel erg duur in de tijd van de kleermaker van Gloucester.
Hoewel hij delicate, fijne zijde gebruikte voor het maken van de kleding voor zijn klanten, was de kleermaker zelf arm. Heel erg arm zelfs. Het was een kleine, oude, brildragende man met een gerimpeld gezicht. Hij had oude kromme vingers en droeg oude, versleten kleding.
Hij knipte de stukken stof voor het maken van zijn jassen heel zorgvuldig om geen enkel stukje ervan te verspillen. De restjes die overbleven waren zo klein, dat ze nergens meer voor gebruikt konden worden. “Het enige wat er nog mee gedaan kan worden, is ze te gebruiken voor het maken van vesten voor de muizen,” zei de kleermaker.
Op een ijskoude dag, vlak voor de Kerst was de kleermaker begonnen aan een jas voor de burgermeester van Gloucester. De stof voor de jas bestond uit kersenkleurige zijde en een met viooltjes en rozen borduurde boord, aangevuld met een crèmekleurig satijnen vest dat verder opgesmukt zou worden met kostbare, groene, kamgaren chenille stof.
De kleermaker werkte en werkte en praatte daarbij tegen zichzelf. Hij nam de maten op van de zijde, en knipte de delicate stof in vorm met zijn schaar. De tafel lag bezaaid met kersenkleurige restjes stof.
Toen de sneeuwvlokken tegen de kleine glas-in-lood ramen vielen en het licht tegenhielden werd het tijd voor de kleermaker zijn dagelijkse werk neer te leggen. Alle zijde en satijn lag in perfect gesneden stukken op de tafel.
Er lagen twaalf delen stof voor de jas en vier delen voor het vest. Er was stof uitgesneden voor de zakkleppen en de manchetten. De knopen lagen allemaal op volgorde. Voor de voering van de jas lag er fijne, gele zijde en voor de knoopsgaten van het vest lag er kerskleurig garen klaar. Alles lag gereed om de volgende dag aan elkaar te naaien, precies op maat en precies voldoende. Er ontbrak enkel een streng van een speciaal soort kersenkleurige garen, in kleermakerstaal ook wel getwijnde zijde genoemd.
Het was donker toen de kleermaker uit de winkel naar huis ging. ’s Nachts sliep hij er niet. Hij sloot het raam en deed de deur op slot. De sleutel nam hij mee. Niemand kwam ’s nachts in de winkel, behalve kleine bruine muizen, maar die hadden zeker geen sleutel nodig om in en uit de winkel te komen.
Achter de houten lambrisering van alle oude huizen in Gloucester zitten namelijk allemaal kleine, geheime luiken. De muizen rennen er van huis tot huis door lange smalle doorgangen. Ze kunnen door de hele stad rennen zonder de straat op te gaan.
Maar de kleermaker verliet dus de winkel en schuifelde door de sneeuw naar huis. Hij woonde er vlakbij in een klein huisje aan het College Plein. De kleermaker huurde er alleen de keuken, omdat hij de huur voor het hele huis niet kon betalen. Zo arm was de man.
Hij leefde er alleen met zijn kat Simpkin.
De hele dag, als de kleermaker aan het werk was, zorgde Simpkin voor het huishouden.
“Miauw!” begroette de kat de kleermaker.
De kleermaker zei: “Simpkin, ik ben heel erg moe, maar ik heb nog een paar boodschapjes en een streng speciale kersenkleurige getwijnde zijde nodig. Wil jij dat voor me halen? Ik geef je het laatste beetje geld mee. Ik hoop dat het genoeg is, maar wat ik het meest nodig heb, en wat je zeker mee moet nemen, is de getwijnde zijde. Verlies het niet! Ik heb de getwijnde zijde nodig om de jas van de burgemeester compleet te maken.”
De kat antwoordde met “Miauw!” en nam het geld en ging naar buiten in het donker. De kleermaker was erg moe en begon ziek te worden. Hij ging bij de haard zitten en praatte in zichzelf over die prachtige jas:
“Ik zal eindelijk veel geld verdienen, zo blij ben ik met de opdracht om een jas voor de burgemeester van Gloucester te maken. Hij trouwt op de eerste kerstdag in de ochtend en heeft een jas en geborduurd vest besteld met een voering van gele zijde. Van de zijde is er voldoende, er blijft niet veel over dan kleine restjes, voldoende voor het maken van vestjes voor de muizen.”
Plotseling werd het in zichzelf praten van de kleermaker onderbroken door kleine geluidjes die uit het dressoir aan de andere kant van de keuken kwamen.
Tip tap, tip tap, tip tap tip!
“Wat kan dat nu zijn?” vroeg de kleermaker zich af en sprong op uit zijn stoel. De ladekast was volgepropt met servies en aardewerk, borden, theekopjes en mokken.
De kleermaker liep door de keuken en bleef doodstil bij het dressoir staan luisteren en bekeek de kast eens goed door zijn bril. Weer kwamen van onder een theekopje vrolijke geluidjes:
Tip tap, tip tap, Tip tap tip!
“Dit is heel eigenaardig,” zei de kleermaker en hij tilde het theekopje op die ondersteboven stond.
Daaronder vandaan kwam een levende, vrouwelijke muis. Ze maakte een diepe buiging naar de kleermaker en verdween tussen de latten van het dressoir. De kleermaker ging weer bij het vuur zitten en warmde er zijn arme, koude handen en mompelde in zichzelf: “Het vest is gesneden uit perzikkleurig satijn…. Was ik verstandig om mijn laatste cent aan Simpkin toe te vertrouwen? Eenentwintig knoopsgaten van kersenkleurig getwijnd garen….”
Maar opeens kwamen er opnieuw, andere kleine geluiden uit het dressoir.
Tip tap, tip tap, tip tap tip!
“Dit is wel echt bijzonder vreemd,” zei de kleermaker en draaide nog een theekopje om, dat ondersteboven stond.
Onder het kopje verscheen een mannelijke muis. Hij maakte een diepe buiging voor de kleermaker. Toen klonk er van overal in het dressoir een koor van kleine tikjes.
Tip tap, tip tap, tip tap tip!
En onder de theekopjes, kommetjes en schaaltjes, kropen meer muisjes naar buiten om daarna te verdwijnen tussen de latten van het dressoir.
De kleermaker ging dicht bij het vuur zitten, en mijmerde: “Een-en-twintig knoopsgaten van kersenkleurige, getwijnde zijde! Het moet zaterdagmiddag klaar zijn en het is dinsdagavond. Was het verstandig om de muizen onder de kopjes te bevrijden? Simpkin zal ze er wel onder verstopt hebben. Maar ik ben zwaar de klos, als ik het getwijnde garen niet heb.”
De muisjes kwamen weer tevoorschijn. Ze luisterden aandachtig naar alles wat de kleermaker zei over het patroon van de prachtige jas, de zijden voering en de restjes stof voor de muizen. Toen renden ze allemaal tegelijk weg, door de gang, achter de lambrisering. Er was geen muis meer in de keuken van de kleermaker toen Simpkin terugkwam met de boodschapjes.
Simpkin was niet blij toen hij weer thuis was. Er zat sneeuw in zijn oren en sneeuw in zijn kraag aan de achterkant van zijn nek. Hij hield niet van de sneeuw. Hij legde de boodschappen op het dressoir en keek wantrouwend naar de theekopjes. Hij had wel trek in een lekkere muis! “Simpkin,” zei de kleermaker, “waar is mijn getwijnde zijdegaren?”
Maar Simpkin had een klein pakje in de theepot verstopt en gromde naar de kleermaker. Als hij had kunnen praten, zou hij hebben gevraagd: “Waar zijn mijn muizen?” “Wat een pech, ik ben zwaar de klos!” riep de kleermaker van Gloucester. Bedroefd ging hij naar bed. De hele nacht zocht Simpkin naar een muis. Hij keek onder de theekopjes en onder de schalen en potten, maar tevergeefs. Er was geen enkele muis!
De oude kleermaker woelde die nacht in zijn bed. Hij werd steeds zieker en kreeg hoge koorts. Nog steeds in zijn dromen mompelde hij: “Geen garen meer! Geen getwijnde zijdegaren meer!”
De hele nacht was hij ziek, de volgende dag ook en de volgende dag en ook de volgende dag. Hoe moest de kersenkleurige jas er nu komen. In de kleermakerswinkel in Westgate Straat lagen de geborduurde zijde en satijn uitgesneden op tafel. Een-en-twintig knoopsgaten! Wie moest komen om ze te naaien? Bovendien had de kleermaker het raam gesloten en de deur goed op slot gedaan!
Maar dat houdt de kleine, bruine muisjes niet tegen! Zij rennen zonder sleutels in en uit alle oude huizen in Gloucester!
Buiten sjokten de marktmensen door de sneeuw om hun ganzen en kalkoenen te kopen en hun kersttaarten te bakken. Maar er zou geen kerstdiner zijn voor Simpkin en de arme, oude kleermaker van Gloucester. De kleermaker lag drie dagen en nachten ziek in zijn bed en het werd kerstavond en het was heel laat in de nacht. De hele stad Gloucester lag diep te slapen. En nog steeds wilde Simpkin zijn muizen terug en hij miauwde bij het hemelbed.
Maar volgens een oude legende kunnen alle beesten praten in de nacht tussen kerstavond en Eerste Kerstdag (hoewel er maar heel weinig mensen zijn die ze kunnen horen of weten wat ze zeggen). Toen de klok van de Kathedraal twaalf uur sloeg, was er een antwoord, als een echo van het klokkenspel en Simpkin hoorde het en hij ging de deur uit en de sneeuw in. Van alle daken en gevels van de oude, houten huizen in Gloucester klonken duizend vrolijke stemmen die oude kerstliedjes zongen.
Het luidst klonken de stemmen van de hanen. “Oh, jemig, wat een lawaai” zuchtte Simpkin. Er brandde licht uit een zolderkamer en er werd gedanst en gezongen. Simpkin zag alle katten van Gloucester er naartoe gaan. “Alle katten van Gloucester, behalve ik,” dacht Simpkin. Zwaluwen, mussen, kauwtjes en zelfs roodborstjes zongen uit volle borst van de daken. Overal in Gloucester hoorde je hun vrolijke vogelzang.
Maar het was allemaal niet zo prettig voor de arme, hongerige Simpkin. Hij begon zich flink te ergeren aan enkele schelle stemmetjes vanachter een houten traliewerk, waarschijnlijk van vleermuizen.
Uit het raam van de kleermakerswinkel in Westgate scheen licht. Toen Simpkin naar het raam sloop om naar binnen te gluren, stond de winkel vol met kaarsen. Hij hoorde het knippen van de schaar. Kleine muizenstemmetjes zongen een vrolijk liedje met een verhaal over een muizenheldin.
Simpkin onderbrak het liedje met een luide “Miauw!” Maar hij kon niet naar binnen, want het raam was dicht en de deur op slot. De sleutel lag onder het kussen van de kleermaker van Gloucester. De muizen waren daarom ook helemaal niet onder de indruk van de kat en zongen vrolijk verder.
“Miauw,” bleef Simpkin roepen en krabde met zijn kattennagels aan het raamkozijn. De muizen sprongen overeind en begonnen allemaal tegelijk te schreeuwen met hun muizenstemmetjes: “Geen getwijnde zijdegaren meer! Geen getwijnde zijdegaren meer!” Daarna sloten ze de raamluiken dicht en zodoende kon Simpkin niet meer naar binnen kijken. Maar nog steeds kon hij door de inkepingen in de luiken de muizen horen zingen, en weer hoorde hij ze op zingende toon zeggen: “Geen getwijnde zijdegaren meer! Geen getwijnde zijdegaren meer!”
Simpkin liep de winkel uit en ging in gedachten verzonken naar huis. De oude, arme kleermaker lag vredig te slapen. De koorts was weg. Simpkin sloop op zijn tenen naar het dressoir, waar hij het pakje zijde uit de theepot nam en bekeek het in het maanlicht. Hij schaamde zich voor zijn slechtheid, vergeleken met de goedheid van de muizen! Toen de kleermaker ’s ochtends wakker werd, was het eerste wat hij op zijn lappendeken zag: een streng kersenkleurige getwijnde zijde…en naast zijn bed stond Simpkin… met enorm veel spijt!
“Ach jee, ik ben oud en versleten,” zei de kleermaker van Gloucester, “maar ik heb mijn zijdegaren!” De zon scheen toen de kleermaker opstond, zich aankleedde en de met sneeuw bekleedde straat opliep, en Simpkin liep voor hem uit. De spreeuwen en de roodborstjes zongen nog steeds uit volle borst, maar anders als ze in de nacht hadden gezongen. “Ach,” zei de kleermaker, “ik heb mijn zijdegaren, maar niet meer de kracht om ook maar één knoopsgat te maken. Het is Eerste Kerstdag en de burgemeester heeft vandaag zijn trouwpak nodig!”
Zodra de kleermaker de deur van de kleermakerswinkel aan de Westgate Straat opende, rende de kat naar binnen alsof hij daar iets verwachtte. Maar er was helemaal niemand daar! Niet het kleinste, bruine muisje! Alles was piekfijn opgeruimd. Er lag geen restje stof of geen draadje op de vloer.
Maar op de tafel lag de mooiste jas met geborduurde satijnen vest die ooit door een burgemeester was gedragen!
Er waren rozen en viooltjes op de bekleding van de jas en klaprozen en korenbloemen op het vest geborduurd. Alles was af, behalve één kersenkleurig knoopsgat. Er was een klein papiertje op vastgespeld, waarop in piepkleine lettertjes stond: “Geen getwijnde zijdegaren meer!” De kleermaker van Gloucester wist wat hem te doen stond. Vanaf dat moment lachte het geluk de kleermaker toe. Hij werd behoorlijk stevig van postuur en hij ging heel veel geld verdienen.