De dennenboom

Op een prachtig plekje in een groot bos stond een jong dennenboompje. De zon scheen op hem en de lucht was er schoon. Hij stond er niet alleen, maar werd omringd door een grote verzameling bomen. Nu had deze kleine dennenboom maar één wens: hij wilde groeien, en wel zo snel mogelijk! Hij kon gewoon niet wachten op het moment dat hij net zo groot – en mogelijk zelfs groter – als de volwassen bomen om hem heen zou worden.

Daarom kon de kleine boom niet genieten van zijn jonge jaren. Als hij groot zou zijn dan zou hij zijn takken spreiden om met de toppen ervan in de wijde wereld te kijken. Vogels zouden er hun nestjes bouwen. ‘Volwassen bomen hebben iets enorm statigs,’ dacht de dennenboom.

Aan het einde van het jaar was hij al best een stuk gegroeid. Je kunt aan de scheuten zien hoe oud bomen zijn. Maar het duurde de dennenboom allemaal veel te lang. Niets kon hem plezieren. De vogels niet, de wolken niet, de zon niet. Niets.

In de winter kwam er vaak een haasje aangerend om over hem heen te springen. Oei, dat maakte de dennenboom zo boos! Maar in het derde jaar was de boom zo groot geworden, dat de haas eromheen moest.

‘Groeien, en steeds groter worden, oud en lang worden, dat is toch het mooiste wat er is?!’ zuchtte de boom.

In de herfst kwamen de houthakkers in het bos om enkele van de grootste bomen te kappen. Dat gebeurde ieder jaar.

‘Waar zouden ze heengaan? Wat is er van hen geworden?’ vroeg de dennenboom aan het haasje.

‘Weet ik veel,’ zei het haasje, ‘ik ga niet verder en blijf in het bos. Daarbuiten heb ik niets te zoeken.’

‘Ik denk dat ik het weet,’ zei een ooievaar. ‘Toen ik uit Egypte terug vloog, zag ik op zee schepen met hoge masten van dennenhout. Dat staat je waarschijnlijk te wachten als je volwassen bent. Ze reikten tot hoog in de hemel en zagen er tevreden en statig uit.’

‘O, was ik maar oud genoeg om over de zee te vliegen!’ zuchtte de dennenboom. ‘Wat is eigenlijk een zee?’ vroeg de boom, want daar had hij nog niet eerder iets over gehoord.

‘Het duurt mij veel te lang om dat uit te leggen,’ zei de ooievaar en vloog daarna weg.

‘Wees blij met je groei,’ zeiden de zonnestralen, ‘en geniet van elke nieuwe, mooie, zonnige dag. Een briesje kuste de boom. Maar het dennenboompje begreep het niet.

Toen kerstmis kwam, werden er veel jonge bomen in het bos gekapt.

De boom vroeg aan de mussen: ‘Waar gaan ze heen? Ze zijn niet groter dan ik.’

‘Wij hebben het gezien!’ tjilpten de mussen. ‘Mensen nemen de jongere bomen in huis en geven het daar het mooiste plekje. Dan versieren ze de bomen met allemaal lekkernijen. Er worden lichtjes in gehangen en er wordt gedanst en er worden liedjes gezongen. Het is allemaal heel feestelijk en de boom is de grootste ster van allemaal.’

‘En wat gebeurt er verder?’ vroeg de boom, zich verheugend op eenzelfde bestemming.

‘Dat weten we niet,’ antwoordden de mussen, ‘maar het was weergaloos mooi.’

Onze dennenboom was dan ook niet angstig toen de houthakkers hem gingen kappen. Hij viel met een zucht op de grond. Het voelde vreemd en even was hij bedroefd dat hij het bos zou verlaten. Voor het eerst zou hij gescheiden zijn van de plaats waar hij was opgegroeid. Nee, hij vond het vertrek allesbehalve prettig.

De boom kwam pas tot zichzelf toen hij werd binnengehaald in een prachtig groot huis. Hij werd in een grote pot met zand gezet. Je zag niet dat het een pot was, want er werd een groen kleed overheen gelegd. Jonge dienstmeiden begonnen de boom te versieren. Ze hingen er chocolade kerstkransjes, suikergoed en zuurstokjes in. Ook werden er talloze lichtjes in gehangen. Op de top kreeg de dennenboom een grote ster van goud. Het was schitterend! Geen woorden voor, zo schitterend!

Die avond werden de lichtjes aangezet en de boom begon te stralen. ‘Als de bomen in het bos me nu konden zien, hoe prachtig ik eruit zie en hoe ik met duizenden lichtjes schitter!’ Toch voelde de boom zich onrustig.

Plotseling ging de deur van de kamer open. Er stormde een groot aantal kinderen af op de boom. Geheel niet voorzichtig trokken ze alle lekkernijen uit de boom. Nadat de boom helemaal kaal was geplukt, werden de cadeautjes geopend. Een man las voor uit een boek. Het was een verhaal over een onhandige vent die uiteindelijk toch trouwde met een prinses. De dennenboom genoot van het verhaal. Daarna gingen de lichtjes uit en iedereen ging naar bed.

‘Morgen zal ik niets meer vrezen en met volle teugen genieten van al mijn pracht,’ dacht de dennenboom.

Al vroeg in de ochtend kwamen de bedienden binnen. ‘Nu zal de pracht opnieuw beginnen,’ dacht de boom. Maar ze sleepten hem de kamer uit en brachten hem naar de zolder. Daar werd hij in een donkere hoek gezet.

‘Wat betekent dit?’ vroeg de boom zich af, ‘wat moet ik hier doen?’ Niemand kwam het hem vertellen. Dagen en nachten gingen voorbij en niemand kwam naar boven.

‘Het is nu winter buiten,’ dacht de boom. ‘De aarde is hard en bedekt met sneeuw. Het is geen goede tijd om me te planten. Daarom sta ik hier beschut tot de lente komt. Hoe attent is dat! Was het maar niet zo donker hier en zo verschrikkelijk eenzaam. Er is hier niemand. Zelfs geen haas. En buiten was het zo leuk en aangenaam. Er was sneeuw en een haas die over me heen sprong. Ja, zelfs dat hij over me heen sprong. Ik vond het toen niet leuk, maar wat is het nu verschrikkelijk eenzaam.’

sprookje de dennenboom

Op dat moment kwamen er een kleine muis bij hem zitten. ‘Waar kom je vandaan?’ vroeg de muis en de dennenboom vertelde hem het hele verhaal. De muis vond het een aardig verhaal en haalde zijn muizenfamilie erbij om het nog een keer te horen. Ze kwamen steeds vaker bij de boom om naar zijn verhaal te luisteren. Het waren zijn herinneringen die hij vertelde. En telkens als hij over zichzelf vertelde, leek het alsof die tijden toch echt wel gelukkige tijden waren geweest. Als hij over het kerstverhaal vertelde, dacht hij aan het witte berkje in het bos. Zij zou de prinses geweest kunnen zijn en hij de onhandige vent.

Op een dag luisterden twee ratten mee. ‘Wij vinden je verhaal behoorlijk stom,’ zeiden de ratten en ze gingen weg. De muizen vonden het aanhoren van telkens hetzelfde verhaal ook irritant worden en ineens kwamen ze niet meer.

Op een ochtend kwamen er mensen die de zolder leeg haalden. Ook de dennenboom werd van zolder gehaald en in een hoek van de tuin op de grond gegooid. Hij voelde de frisse lucht en de zonnestralen schijnen op zijn stam.

‘Nu zal ik echt van het leven genieten,’ zei hij opgetogen en spreidde zijn takken uit. Maar ze waren helemaal geel en verdord. Daar lag hij tussen het onkruid en de brandnetels. De glinsterende gouden ster hing nog losjes aan zijn top.

Op de binnenplaats speelden dezelfde kinderen die met Kerstmis rond de dennenboom hadden gedanst. Een jongen rende op hem af, liep over hem heen en trok de gouden ster van zijn top.

De boom wenste dat hij in zijn donkere hoek op de zolder was gebleven. Hij dacht aan zijn jeugd in het bos, aan de vrolijke kerstavond en aan de kleine muizen. En hij dacht aan het verhaal dat hij op zolder vertelde, wat zijn herinneringen waren aan zijn tijd in het bos. Het was een mooie, goede plaats. Maar hij had er nooit van genoten, omdat hij zo graag een volwassen boom had willen zijn.

‘Het is voorbij,’ zei de arme boom. ‘Had ik me maar gelukkig gevoeld toen ik reden had om me gelukkig te voelen. Maar nu is het voorbij.’

De tuinman hakte de boom in kleine stukjes en het hout werd gebruikt voor de open haard. De jongens speelden voor de kachel. Eén van hen droeg de gouden ster op zijn borst.

De boom is weg en het verhaal is ten einde. Maar alles heeft een einde, zo ook dit verhaal.


Downloads