Er was eens een oude vrouw die aan het bakken was. Nu moet je weten dat deze oude vrouw een zoontje had, die zo mollig en dik was, en zo dol op lekkere dingen, dat ze hem Boterbloem noemde. Ze had ook een hond, die Goudtand heette. Terwijl ze aan het bakken was, begon Goudtand opeens te blaffen.
“Wie zou dat zijn Boterbloem, mijn jongen, ren er gauw heen en kijk eens waarom Goudtand blaft, zei de oude vrouw.” Dus de jongen rende naar buiten en kwam schreeuwend terug: “O, Lieve hemel, help ons! Er is een hele grote heks gekomen, met haar hoofd onder haar arm en een tas op haar rug.”
“Spring onder de deegkuip en verstop je”, zei zijn moeder. Toen kwam de oude heks binnen. “Goedendag”, zei ze.
“God zegene je” zei Boterbloem’s moeder.
“Is jouw Boterbloem vandaag niet thuis?” vroeg de heks.
“Nee, hij is er niet. Hij is met zijn vader in het bos aan het schieten op sneeuwhoenderen.”
“Dat zint mij niet”, zei de heks, “want ik had net zo’n mooi zilveren mesje dat ik hem wilde geven.”
“Piep, piep! Hier ben ik”, zei Boterbloem onder de deegkuip vandaan, en hij kwam tevoorschijn.
“Ik ben zo oud en mijn rug is zo stijf “, zei de heks, “jij moet in de zak kruipen en het mesje er zelf uithalen.”
Maar toen Boterbloem goed en wel in de zak zat, gooide de heks de zak over haar rug en liep weg. Toen ze een heel eind op weg waren, werd de oude heks moe en vroeg: “Hoe ver is het nog naar Snurkland?” – “Anderhalve kilometer”, antwoordde Boterbloem.
De heks zette de zak op de weg neer, en ging alleen het bos in om even te gaan slapen. Ondertussen ging Boterbloem aan het werk en sneed met zijn mes een gat in de zak. Toen kroop hij naar buiten en stopte een grote wortel van een dennenboom in de zak, en rende snel naar huis, naar zijn moeder. Toen de heks thuiskwam en zag wat er in de zak zat, begrijp je wel dat ze woedend was.
De volgende dag was de oude vrouw weer aan het bakken, en haar hond begon net als de dag ervoor weer te blaffen. “Ren naar buiten, Boterbloem, mijn jongen”, zei ze, “en kijk eens waarom Goudtand blaft.”
“Nou, ik kijk nooit meer” riep Boterbloem, zodra hij naar buiten stapte, ” het is weer die lelijke oude heks, met haar hoofd onder haar arm en een grote zak op haar rug.”
“Snel, onder de deegkuip jij, verstop je”, zei zijn moeder.
“Goedendag” zei de heks, “is je Boterbloem vandaag thuis?”
“Het spijt me te moeten zeggen dat hij er niet is”, zei zijn moeder. “Hij is met zijn vader in het bos aan het schieten op sneeuwhoenderen.”
“Dat zint me niet”, zei de heks, “want ik heb net een mooie zilveren lepel die ik aan hem wil geven.”
“Piep, piep! Hier ben ik”, zei Boterbloem, en sloop naar buiten.
“Ik ben zo oud en mijn rug is zo stijf”, zei de oude heks, “jij moet in de zak kruipen en de lepel er zelf uithalen.”
Maar toen Boterbloem goed en wel in de zak zat, zwaaide de heks hem over haar rug en ging zo snel als haar benen haar konden dragen naar huis. Maar toen ze een flink stuk op weg waren, werd ze moe en vroeg: “Hoe ver is het nog naar Snurkland?” – “Anderhalve kilometer”, antwoordde Boterbloem.
De heks zette de zak weer neer en ging het bos in om wat te slapen. Terwijl ze sliep, maakte Boterbloem een gat in de zak en stapte eruit, en deed er een grote steen in.
Toen de oude heks thuiskwam, maakte ze een groot vuur op de haard, zette er een grote pan op en zette alles klaar om Boterbloem te koken. Maar toen ze de zak pakte en dacht dat ze Boterbloem in de pot zou gooien, plofte de steen uit de zak en maakte een gat in de bodem van de pot. Het water liep uit de pot en het vuur doofde. Toen werd de oude heks vreselijk boos en zei: “Als hij dit nog een keer doet, zal het niet goed aflopen met hem.”
De derde dag verliep alles zoals het twee keer eerder was gegaan. Goudtand begon weer te blaffen en moeder zei tegen Boterbloem: “Ga toch naar buiten, jongen en kijk waarom onze hond blaft.” Dus ging hij weg, maar hij kwam al snel terug en riep: “Lieve hemel! Help ons. De oude heks is er weer met haar hoofd onder haar arm en een zak op haar rug.”
“Spring onder de deegkuip en verstop je”, zei zijn moeder.
“Goedendag!” zei de heks, toen ze de deur binnenkwam. “Is je Boterbloem vandaag thuis?”
“Het is heel aardig van je om naar hem te vragen”, zei zijn moeder. “Maar hij is met zijn vader in het bos aan het schieten op sneeuwhoenderen.”
“Wat vervelend nu”, zei de oude heks. “Ik heb hier net zo’n mooi zilveren vorkje voor hem.”
“Piep, piep! Hier ben ik”, zei Boterbloem, terwijl hij onder de deegkuip vandaan kwam.
“Ik ben zo oud en mijn rug is zo stijf”, zei de heks, “jij moet in de zak kruipen en het vorkje er zelf uithalen.”
Maar toen Boterbloem goed en wel in de zak zat, zwaaide de oude heks de zak over haar rug en vertrok zo snel als ze kon. Deze keer ging ze echter niet het bos in om te slapen, maar ze ging regelrecht naar huis met Boterbloem in de zak. Toen ze haar huis eindelijk bereikte was het zondag.
Dus de oude heks zei tegen haar dochter: “Nu moet jij Boterbloem tevoorschijn halen en hem doden, en hem dan lekker laten koken tot ik terugkom. Ik ga nu eerst naar de kerk, met de rest van de familie en daarna komen we eten.”
Dus toen iedereen in huis naar de kerk was gegaan, haalde de dochter Boterbloem uit de zak om hem te doden, maar ze wist helemaal niet hoe ze dat moest aanpakken. “Stop eens even ”, zei Boterbloem. “Ik zal het je meteen laten zien hoe je het moet doen. Leg je hoofd maar op het hakblok dan zul je het snel weten.”
Dus het arme domme meisje legde haar hoofd neer. Boterbloem nam een bijl en hakte haar hoofd eraf, net alsof ze een kip was geweest. Toen legde hij haar hoofd in het bed en stopte haar lichaam in de pot en kookte het lekker gaar. Toen hij dat gedaan had, klom hij op het dak, sleepte de wortel van de dennenboom en de steen met zich mee, en zette de ene boven de deur en de andere boven aan de schoorsteen.
Dus toen het gezin terugkwam van de kerk en het hoofd op het bed zag, dachten ze dat het de dochter was, die daar lag te slapen. En ze dachten dat ze gewoon lekkere bouillon zouden proeven.
“Vaarwel, Boterbloem je bent nu bouillon”, zwoer de heks.
“Vaarwel, Dochter je bent nu bouillon”, riep Boterbloem door de schoorsteen, maar niemand luisterde naar hem.
Toen nam de echtgenoot van de oude heks, die net zo slecht was als zij, de lepel om te proeven.
“Zo, dat is lekkere Boterbloembouillon”, zei hij.
“Zo, dat is lekkere Dochterbouillon”, riep Boterbloem door de schoorsteenpijp.
Toen begonnen ze zich allemaal af te vragen wie het toch kon zijn die zo babbelde en ze renden naar buiten om te kijken. Maar toen ze bij de deur kwamen, gooide Boterbloem de dennenboomwortel en de steen op hen neer en daardoor braken al hun hoofden in stukken. Daarna nam Boterbloem al het goud en zilver dat in het huis lag en ging naar huis, naar zijn moeder en….hij was voor de rest van zijn leven een rijk man!